In september 2020 en december 2020 heeft Antea Group een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase, uitgevoerd op twee locaties in de gemeente Beverwijk.
Resultaten en advies bureauonderzoek.
In een eerdere fase van dit plan heeft Arcadis voor een aantal locaties en tracé-alternatieven een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, voorzien van een bijbehorend selectieadvies. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er in de tracéopties zoals deze zijn onderzocht door Arcadis planwijzigingen hebben plaatsgevonden. Locatie 3 in het duingebied aan de Reyndersweg is komen te vervallen en locatie 5 is toegevoegd. Locatie 4 (West Viaductweg) was onderdeel van
het onderzoek van Arcadis en hiervoor is op grond van de archeologische verwachting geadviseerd om een verkennend archeologische booronderzoek uit te voeren. Voor het plangebied geldt enerzijds een hoge verwachting voor de periode laat-neolithicum-vroege middeleeuwen. Hierbij kunnen nederzettingsresten (losse vondsten en vondst- en sporen niveaus) worden aangetroffen in de top van het Oud Duingebied (onder de jonge duinen). Deze vondsten zullen met name goed geconserveerd zijn gebleken indien deze zijn afgedekt met een intacte veenlaag en jong duinzand. Anderzijds geldt er een hoge verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog.
Resultaten verkennend veldonderzoek en (selectie)advies.
Er zijn tijdens het veldonderzoek geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Wel is er in een tweetal boringen een laagje veen aangetroffen. Deze (zandige) veenlaag betreft hoogstwaarschijnlijk de overgang tussen de Jonge en de Oude duinen en vormt daarmee een indicatief niveau, namelijk de scheiding tussen Oud en Jong Duin. Deze laag is in boring 412 aangetroffen op een diepte van 4,9 m-mv (circa 3,3 m +NAP) en in boring 23 op een diepte vanaf 4,5 m-mv (circa 3,85 m +NAP). Deze diepte komt overeen met de resultaten van een boordonderzoek dat RAAP2 in de directe omgeving van het plangebied heeft uitgevoerd. Hierbij is het veen aangetroffen op een diepte van 4 – 8 m-mv (2,1 – 4,3 m +NAP). Hierbij dient te worden opgemerkt dat de grootste archeologische verwachting geldt voor het Oude Duinzand dat zich direct ónder het veen bevindt (niet aangeboord). Tijdens het booronderzoek van RAAP is de top van het Oude Duinzand aangetroffen op een diepte van 4 – 6,6 m-mv (1,5 -5 m +NAP). Een vindplaats die bij ditzelfde onderzoek werd aangetroffen bevond zicht echter op een nog grotere diepte, namelijk tussen de 0,3 en 2,1 m +NAP (6,1 – 8,2 m-mv). Gelet op het uitgangspunt dat de HDD-boringen vanaf het maaiveld worden ingezet en hiermee dus een geringe verstoring door vergraving en grondverzet plaatsvindt, adviseert Antea Group tot vrijgave van beide plangebieden. Een potentieel aanwezig archeologisch niveau bevindt zich op een grotere diepte dan de eventuele spitdiepte die benodigd is om het terrein weer op te leveren na het uitvoeren van de werkzaamheden. De impact op eventuele archeologisch relevante lagen blijft daarmee beperkt tot de diameter van de (geboorde) buis.
Indien de graafwerkzaamheden echter toch dieper reiken dan 4,5 m-mv (3,85 + NAP) bestaat er een kans dat hierbij eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden verstoord zullen raken. In dat geval is nader archeologisch onderzoek wèl noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan een karterend booronderzoek, waarbij grotere dieptes met een machinale boorinstallatie (Aqualockboor) kunnen worden bereikt. De onderhavige rapportage is voorgelegd aan en beoordeeld door de bevoegde overheid. In de huidige revisie zijn de opmerkingen van het bevoegd gezag verwerkt.
Projectnummer: 463337