Ten zuidoosten van Zaltbommel, gem. Zaltbommel, wordt een uitbreiding gepland van het bedrijventerrein De Wildeman. Het plangebied ligt tussen de Heemstraweg-oost aan de noordzijde, de provinciale weg N322 aan de zuid-oostzijde en de Veilingweg aan de westzijde. In verband met pachtovereenkomsten en de daaruit voortvloeiende betredingstoestemmingen is het plangebied in twee fasen onderzocht. Het in fase 1 onderzochte terrein heeft de maximale afmetingen van ca 1150 bij 600 m en heeft een oppervlakte van 22,94 hectare. In fase 2 zijn de resterende delen met een totaal oppervlakte van 19,51 hectare onderzocht.Voor het gehele plangebied is in opdracht van de Gemeente Zaitbommel door BAAC bv in juli/augustus 2002 een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestond uit, naast bureauonderzoek, het verrichten van een booronderzoek. Hierbij werden 6 boringen per hectare verricht, waarbij in het geval van aanwezigheid van archeologische indicatoren dit verdicht werd tot een dichtheid van 24 boringen per hectare. Op grond van dit booronderzoek konden drie vindplaatsen aangewezen worden; A, B en C.Binnen het plangebied De Wildeman te Zaltbommel zijn in totaal 5 vindplaatsen aangetroffen. Vier van deze vindplaatsen (vindplaatsen A, B, C en D) moeten in de Romeinse Tijd en meer precies de 1e eeuw na Chr. tot en met de eerste helft 3e eeuw na Chr. gedateerd worden. De vindplaatsen A, B en C betreffen waarschijnlijk kleine nederzettingen die waarschijnlijk elk hoogstens enkele boerderijen omvatten. De ligging van de vindplaatsen A en C is waarschijnlijk bepaald door hun landschappelijke context; zij liggen beide op een stroomrug, direct naast een laagte/restgeul, waarschijnlijk in verband met de gunstige waterhuishouding ter plaatse. Van vindplaats B kon, doordat een groot deel van deze vindplaats buiten het onderzoeksgebied viel, de landschappelijke context niet bepaald worden. Hoewel de vindplaatsen A, B en C waarschijnlijk gelijktijdig bewoond zijn geweest kon de relatie tussen deze vindplaatsen niet vastgesteld worden. Tussen de vindplaatsen in zijn geen sporen van veldsystemen of andere mogelijk verbindende elementen aangetroffen.Vindplaats D betreft een grafveld uit de Romeinse tijd. Gezien de geringe hoeveelheid (daterende) vondsten is een nadere datering moeilijk te geven, de aangetroffen vondsten duiden echter op een datering in de 2e tot 3e eeuw na Chr.De landschappelijke ligging van vindplaats D is identiek aan die van vindplaats A; zij liggen op dezelfde stroomrug langs dezelfde laagte/geul.Hoewel vindplaats D waarschijnlijk gelijktijdig is met de vindplaatsen A, B en C zijn er geen directe aanwijzingen voor een relatie tussen vindplaats D en de overige vindplaatsen. Het lijkt echter zeer waarschijnlijk dat de bewoners van één of meer van de nederzettingen hun doden bijzetten op het grafveld van vindplaats D.Vindplaats E is zowel qua datering als landschappelijke context afwijkend van de overige vindplaatsen. Het karakter van deze vindplaats is vooralsnog onduidelijk. Deze vindplaats is gelegen op een zandige crevasseafeetting welke zorgde voor een goede natuurlijke afwatering. De vondsten wijzen op een datering in de Late Ijzertijd.