Opdrachtgever: Wonen Noordwest Friesland, St. Annaparochie.Op het moment dat de discussie over continu¨ıteit en de komst van ‘nieuwe Friezen’ ruim 80 jaar na het verschijnen van Boeles’ Friesland tot de elfde eeuw met enkele recente publicaties een nieuw hoogtepunt heeft bereikt, komt de opgraving in Hallum als geroepen. Juist hier bleek het mogelijk de overgang tussen de Romeinse Tijd en de Volksverhuizingstijd te documenteren en de tot op heden veelal als losse vondsten bekende gidsartefacten uit de 5e en 6e eeuw in een gesloten context te bestuderen.Over de bewoning in de Romeinse Tijd heeft het onderzoek weinig nieuwe gegevens opgeleverd. Een belangrijke constatering is echter dat het jongste aardewerk uit de Romeinse Tijd, aangetroffen in de sloot waarin ook het koperdepot was begraven, vermoedelijk niet later dan in de 3e eeuw n. Chr. is te dateren. Net als veel andere terpen en wierden in het Noord-Nederlandse kustgebied wordt de nederzetting vervolgens verlaten, waardoor een ongestoord pakket van natuurlijke sedimenten globaal gedurende de 4e eeuw vorm kan krijgen. Op de sterke afname van de bevolking en het uiteindelijk grotendeels ontvolkt raken van het kustgebied zijn vermoedelijk zowel natuurlijke als sociale factoren van invloed geweest.De vroegste vondsten uit de periode van hernieuwde bewoning dateren uit de eerste helft van de 5e eeuw, vermoedelijk rond 425, wanneer kruisvormige fibulae op de aanwezigheid van ‘Angelsaksen’ wijst, vermoedelijk (ten dele) afkomstig uit Sleeswijk-Holstein. Een deel van de verhoogde woonplaatsen uit de Romeinse Tijd wordt dan al enkele decennia opnieuw bewoond, zodat in Hallum met een tweede generatie nieuwkomers of met afstammelingen van eerdere immigranten rekening moet worden gehouden. Deze nieuwkomers brachten niet alleen een andere materi¨ele cultuur met zich mee, maar introduceerden ook de voor het kustgebied kenmerkende zodenhuizen. Daarnaast breidden ze de kernterp uit de RomeinseTijd binnen enkele decennia sterk in zuidwestelijke richting uit, waar mogelijk een belangrijke vaarweg heeft gelegen.Vanaf de Volksverhuizingstijd kan in Hallum de ononderbroken ontwikkeling van een middeleeuwse terpnederzetting vanaf de 5e tot in de 12e of 13e eeuw worden bestudeerd. In de opgravingsputten zijn twee woonerven gelegen, die gedurende een periode van ten minste 700 jaar gehandhaafd blijven. Daarnaast behouden nieuw aangelegde boerderijen dezelfde ori¨entatie; ze zijn steeds op ongeveer dezelfde plaats als hun voorgangers opgericht. Hoewel de plattegronden niet goed genoeg bewaard zijn gebleven om bouwkundige details vast te stellen, kunnen voor het eerst twee varianten in de zodenhuizen van het type Leens worden onderscheiden.Vanaf de Karolingische periode komen vervolgens gebouwen met wanden van vlechtwerk en een mogelijke vakwerkconstructie voor. Deze zijn tot het van de Drentse zandgronden bekende type Odoorn C te rekenen en waren in het kustgebied nog niet eerder herkend.De economie van de terpbewoners was gedurende de Volksverhuizingstijd en de hierop volgende Middeleeuwen gebaseerd op een gecombineerd boerenbedrijf, waarin vooral veeteelt een belangrijke rol speelde. Lokaal werden verschillende ambachten uitgevoerd, waaronder spinnen en weven, ijzerbewerking en de bewerking van been en gewei. Naast een overschot aan vlees en huiden kan vooral textiel tegen luxe aardewerk, handmolens, metaalwaar en hout(skool) zijn uitgewisseld.In combinatie met de aangetroffen importen en de rijkdom aan bronzen sieraden vormen de klinknagels een aanwijzing dat Hallum een welvarende nederzetting is geweest die in het uitgestrekte netwerk van import en redistributie op regionaal niveau een centrale rol kan hebben vervuld.
Date: 2011-01-01
Date Submitted: 2011-08-10
Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.