Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens is in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kan samengevat gesteld worden dat voor het plangebied een middelhoge verwachting geldt voor het Laagpakket van Wierden (Paleolithicum en Mesolithicum). Voor de het Midden-Neolithicum tot en met de Midden-IJzertijd geldt een lage verwachting in het Hollandveen Laagpakket. Voor de Late IJzertijd en de Romeinse Tijd, geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen in de top van het Hollandveen. Voor de Vroege Middeleeuwen, niveau Sluiskilafzettingen (Laagpakket van Walcheren), geldt een middelhoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen in het onbedijkt kwelderlandschap. Voor de Late Middeleeuwen, niveau Westerscheldeafzettingen (Laagpakket van Walcheren), geldt een hoge verwachting gezien de ligging van het plangebied in vanaf de 13de eeuw bedijkt gebied en de nabijheid van het in deze periode ontstane dorp Terneuzen. Het is mogelijk dat binnen het plangebied nederzettingsresten of aan het dorp te relateren sporen aanwezig zijn, dan wel resten van het in de bedijkte gebieden gelegen cultuurlandschap. Voor de Nieuwe Tijd geldt op basis van het beschikbare kaartmateriaal een lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen. Het plangebied is buiten de 16de-eeuwse vestingwerken van Terneuzen gelegen en pas met de aanleg van de nieuwe vesting in 1830 binnen de vesting van Terneuzen komen te liggen. Het kaartmateriaal geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen uit deze perioden binnen het plangebied. In de 20ste eeuw maakte het plangebied deel uit van een complex van gebouwen bij de RK-kerk.Tijdens het inventariserend veldonderzoek is het opgestelde verwachtingsmodel middels vier boringen tot maximaal 5 m –mv getoetst. Op basis van de resultaten van het booronderzoek is het verwachtingsmodel aangevuld en bijgesteld.De verwachting voor het pleistocene dekzand (Laagpakket van Wierden), voor het Paleolithicum en Mesolithicum, blijft middelhoog. Het dekzand werd onder het veen immers intact aangetroffen vanaf 3,35 m –NAP (3,95 m –mv). In 1 boring (in het zuidelijke deel van het plangebied) is de top van het dekzand (plaatselijk) geërodeerd.Voor het Hollandveen, dat hier mogelijk door Basisveen voorafgegaan wordt, blijft de verwachting eveneens onveranderd. Dit betekent dat voor het Midden-Neolithicum tot en met de Midden-IJzertijd een lage verwachting en voor de Late IJzertijd en Romeinse Tijd een hoge verwachting blijft gelden. In 1 boring (in het noordwestelijke deel van het plangebied) is de top van het dekzand (plaatselijk) geërodeerd. De intacte veentop is waargenomen tussen 1,59 en 1,74 m –NAP (2,10 – 2,35 m –mv).Boven het veen zijn zowel jongere als oudere afzettingen (Sluiskil en Westerscheldeafzettingen) van het Laagpakket van Walcheren aangetroffen. In, of op, deze komafzettingen werden geen aanwijzingen voor bodemvorming, (afgedekte) antropogene niveaus of archeologische indicatoren aangetroffen. De verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege tot en met Late Middeleeuwen wordt dan ook bijgesteld tot laag. De top van dit pakket bevindt zich onder een laag opgebrachte en/of verstoorde grond met een dikte tussen 0,55 en 0,80 meter.In dit opgebrachte pakket, en in de top van het onderliggende Laagpakket van Walcheren werden toch enkele puinbrokjes aangetroffen. Deze worden gerelateerd aan het voormalige kloostercomplex en de sloop daarvan. Voor de Nieuwe Tijd wordt de lage archeologische verwachting dan ook als laag gehandhaafd. We merken op dat de verwachting op het aantreffen van resten van 20ste eeuwse kloostercomplex hoog is maar deze zijn op basis van het gemeentelijk beleid vrijgesteld.