In opdracht van Peutz heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied 'voormalig HBG-terrein' in Rijswijk. In het plangebied zal de huidige bedrijfsbebouwing worden gesloopt en vervolgens nieuwbouw worden gerealiseerd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een projectprocedure ten behoeve van een wijziging in het bestemmingsplan en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van eerder uitgevoerd bureauonderzoek werden in het plangebied archeologische waarden verwacht vanaf het Neolithicum. In deze periode heeft bewoning kunnen plaatsvinden op duinen op de strandwal. In de Bronstijd en het begin van de IJzertijd is door stijging van de grondwaterspiegel een veenmoeras ontstaan waar nauwelijks bewoning mogelijk was. Ca. 500 v. Chr. brak een mariene geul, de Gantel, door vanuit de Maasmonding. Op de oeverafzettingen hiervan kunnen bewonings- en landbouwsporen (verkavelingssystemen) uit de IJzertijd en Romeinse tijd worden verwacht. Er zijn geen aanwijzingen voor bewoning in het plangebied van de Middeleeuwen tot en met de 20e eeuw. Vanaf de Late Middeleeuwen zijn rond het plangebied echter wel mensen aanwezig geweest. Vermoedelijk zijn onder de huidige bebouwing geen archeologische waarden meer aanwezig door de aanwezigheid van kelders. Ook in het overige gedeelte van het terrein zal de bodem deels verstoord zijn. Tot hoe diep de verstoring reikt is niet bekend. Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat in het plangebied vermoedelijk twee kreeksystemen aanwezig zijn geweest. Het oudste ligt in het noordwesten van het plangebied. De afzettingen hiervan worden afgedekt door oever- en dekafzettingen van het jongere systeem, dat elders in het plangebied beddingafzettingen heeft gesedimenteerd. Beide kreken zijn vermoedelijk onderdeel van het Gantelsysteem, dat actief was in de IJzertijd. De oeverafzettingen van beide systemen zijn vermoedelijk bewoonbaar geweest. Er zijn echter geen archeologische indicatoren of gerijpte of humeuze lagen hierin aangetroffen, die kunnen duiden op bewoning van de oever. De top van de dekafzettingen is na bedijking in de Late Middeleeuwen bewoonbaar geweest. Dit niveau is echter omgewerkt, vermoedelijk bij de aanleg van de huidige bebouwing.ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Gemeentelijk archeoloog dhr. Koot adviseert een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).