In mei 2004 is door het Bureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie (BAAC) een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd op het terrein van de Sparta-fabriek in Apeldoorn in opdracht van Woningbouwstichting Ons Huis te Apeldoorn. Aanleiding is het voornemen de fabrieksgebouwen te slopen en nieuwbouw op het terrein te ontwikkelen. Het onderzoek had als doel het voorkomen, de conservering en de ruimtelijke spreiding van archeologische sporen in de bodem te bepalen en is in twee fasen uitgevoerd. In de eerste fase is door middel van een verkennend booronderzoek op 5 en 7 mei 2004 getracht de verstoringsgraad van het terrein vast te stellen. Aan de hand daarvan is van 17 tot en met 26 mei 2004 in een aantal proefsleuven getracht te bepalen of er archeologische sporen aanwezig zijn, wat de aard daarvan is, en waar deze zich bevinden c.q. nog verder te verwachten zijn.In het terreingedeelte ten westen van het fabriekscomplex is de bodem grotendeels recent verstoord tot 0,60 à 1 m. onder maaiveld. Plaatselijk is onder de recente verstoring een oudere, vergraven laag bewaard, die mogelijk ontstaan is door afplagging in de late of post-middeleeuwse periode. Door deze activiteit is de bodem minstens tot een halve meter onder het oorspronkelijke oppervlak verstoord. De kans op het aantreffen van archeologische sporen is daardoor zeer gering. Archeologische indicatoren zijn niet gevonden.Direct langs en ten noorden van de meest westelijke fabriekshallen is de bodem over het algemeen verstoord tot op een niveau tussen 0,8 en 1,2 m. onder het maaiveld, waarop geen archeologische sporen meer te verwachten zijn. Tot 40 m. ten westen en ten noordwesten van de noordelijke, recente fabriekshal is de bodem in de omgeving van de voormalige beekbedding tot geringe diepte verstoord. Hoewel geen ouder bodemrestant bewaard is gebleven, is de verstoringsdiepte ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld mogelijk gering. Een relatief hoge grondwaterspiegel t.o.v. het oorspronkelijke maaiveld kan herkenbare, bodemvormende processen beperkt hebben tot enkele decimeters. De archeologische verwachting voor een dergelijk milieu van drassige beekoevers is geringer dan op drogere gronden. Onder een humeus dek met post-middeleeuwse vondsten zijn enkel vondstloze paalsporen aangetroffen. Archeologische indicatoren van vóór 1650 ontbreken.Die hier aangetroffen beekloop lijkt natuurlijk en eeuwenoud, maar is in de 19e eeuw deels vergraven en in 1968 deels geschoond alvorens met schoonzand gedempt te zijn. In de bedding zijn slechts vondsten en beschoeingsresten aangetroffen van na de graafactiviteiten uit de late 19e eeuw. De kans op oudere vondsten is gering. Deze zijn misschien wel te verwachten in het in 1885 gedempte deel van de beekmeander onder het zuidoostelijke deel van het fabriekscomplex.In een dertig meter brede strook langs de Driehuizer weg is een hoge dichtheid van sporen aangetroffen van boerderijen en bijbehorende constructies uit de 17e tot en met 20e eeuw. In de bebouwing zijn minstens twee fasen te onderscheiden: die van een rond 1800 op een naamloze erf gebouwde boerderij-complex met twee bakstenen gebouwen, dat in 1968 gesloopt is; en daaraan voorafgaande bebouwing uit de 17e en 18e eeuw. In de vroegere fase, waarvan paalsporen getuigen, lijkt hooguit in zeer beperkte mate gebruik te zijn gemaakt van baksteen. Enkele vondsten van laatmiddeleeuws aardewerk, geven aan dat in de 14e-15e eeuw eveneens een nederzetting aanwezig was, zo niet op het onderzoeksterrein, dan vermoedelijk in de zeer directe omgeving. Vermoedelijk stammen de betreffende vondsten, samen met enkele vervaagde paalsporen, van de rand van een boerderij-complex waarvan de kern ten oosten van het onderzochte terrein-gedeelte van werkput 5-7 te zoeken zal zijn. Dat wil zeggen: in de strook tussen werkput 7 en de Driehuizerweg, dan wel onder deze weg of ten oosten van de weg. Zuidwaarts in werkput 8 wordt de grondslag natter en zijn wederom slechts vondstloze, recente sporen gevonden. Het is daarom onzeker of in de lus van de beek onder de fabrieksgebouwen en onder de villa sporen te verwachten zijn. De waarschijnlijkheid van prehistorische of vroeg-middeleeuwse bewoning of begraafplaatsen hier, hangt ervan af of de hoge grondwaterstand, die door de beekloop beïnvloed zal zijn, al in de betreffende periodes aanwezig was. Bewoning in de volle of late middeleeuwen is niet volledig uit te sluiten, maar evenmin erg waarschijnlijk. Bij een te verwachten verstoring van ca. 1 m. hoeven niet alle sporen te zijn verdwenen. Positieve aanwijzingen voor archeologische waarden onder de fabrieksgebouwen ontbreken echter. Omdat archeologische vondsten niet geheel uitgesloten kunnen worden, wordt geadviseerd om de sloop van de fabrieksgebouwen beperkt te laten begeleiden door amateur-archeologen (van bijvoorbeeld de Archeologische Werkgroep Apeldoorn) onder supervisie van een gediplomeerd archeoloog.Een hogere archeologische verwachting geldt voor de strook van maximaal dertig meter breed langs de Driehuizerweg ten noorden van het fabriekcomplex. In het kader van het inventariserend veldonderzoek is het gedeelte tussen 7 en 17 m. van de Driehuizerweg deels onderzocht tot een diepte van 1 m. onder het maaiveld. Daarnaast is 30 tot 50 % van de sporen onder dit niveau onderzocht. Bij verder onderzoek van dit reeds opengelegde gedeelte lijkt de kans op belangrijke, aanvullende, nieuwe informatie gering. De aangetroffen nederzettingsresten, met mogelijk oudere sporen dan de aangetroffene, zetten zich noordoostwaarts voort: tussen werkput 7 en de Driehuizerweg, en waarschijnlijk onder de Driehuizerweg en ten noordoosten daarvan. Geadviseerd wordt graafwerkzaamheden in deze zone archeologisch te laten begeleiden. Hoewel het opgravingsvlak geen uitsluitsel geeft over een voortzetting van de aangetroffen nederzettingssporen ten noorden van het onderzochte terreingedeelte van werkput 5-7 dient ook hier rekening gehouden te worden met nederzettingssporen. Gelet op de voortzetting van de drogere grondslag en de ligging van het bijbehorende akkerkomplex verder noordwaarts, is het denkbaar dat voorgangers van de bekende boerderijen ten noorden van het opgegraven gedeelte gelegen hebben. Daarom wordt geadviseerd ook ten noorden van werkput 5-7 graafwerkzaamheden in de zone tot dertig meter van de Driehuizerweg archeologisch te laten begeleiden.