De natuurlijke opbouw van het plangebied valt hoofdzakelijk in twee delen uiteen. Het gebied direct langs de Maas is een oeverwal en in het noorden langs de Nieuwe Stuwweg ligt een strang, die ter hoogte van de steenfabriek Nuance onder een ophoogpakket verscholen gaat (figuur 3.1). Verder is er in boring 15 een rivierterras aangetroffen, dat dateert uit de Late Dryas. Tenslotte zijn in raai F (bijlage 14) recente geulopvullingen gevonden. Het betreft echter een smalle strook met geulopvullingen die niet voorkomen in de rest van het gebied. Deze eenheid is daarom niet meegenomen in de uiteindelijke verwachtingskaart (bijlage 15).Van oudsher zijn hooggelegen plekken langs de rivier - zoals oeverwallen - zeer gunstige plekken voor (tijdelijke) vestiging. Bovendien zijn in het perceel aan de overzijde van de Rijksweg (N271) ten noordoosten van het plangebied de resten aangetroffen van een Romeinse villacomplex (AMK-terrein 15750). Van dit AMK-terrein zijn vondsten bekend van handgevormd aardewerk uit de late ijzertijd en/of Romeinse tijd en vroegmiddeleeuws aardewerk (Vermeulen-Bekkering 2006, De Groot et al. 2008). Mogelijkerwijs maakte het plangebied deel uit van de landerijen rond het villaterrein. Ook zijn ca. 5 km ten zuiden van het plangebied tussen Well en Aijen diverse vondsten aangetroffen op kronkelwaardafzettingen van de holocene riviervlakte (vroeg mesolithicum t/m late ijzertijd). Gezien de bewoningsgeschiedenis van de omgeving kunnen dus bewoningssporen worden verwacht vanaf het vroeg mesolithicum tot en met de vroege middeleeuwen.Uit de hoogtekaart (bijlage 2), de boringen en de ligging van een steenfabriek naast het plangebied blijkt dat in het plangebied afgezien van het noordelijke deel van het plangebied (deelgebied A) op grote schaal klei is gewonnen. Deze ontgrondingen zijn weergegeven in figuur 3.1. Indien men de hoogte van het noordelijke deelgebied A en de oeverwallen buiten het plangebied als indicatie voor het oorspronkelijke maaiveld neemt, dan blijkt dat grote delen van het plangebied (met name deelgebieden X, Y en Z) tussen 20 en 70 cm lager liggen. Uit de boringen blijkt echter dat de ontgrondingen dieper waren dan alleen de nu zichtbare maaiveldverlaging. Na kleiwinning werd de oorspronkelijke humeuze toplaag teruggestort ten behoeve van recultivatie, waarbij dit lokaal werd aangevuld met materiaal van elders. Uit de boringen blijkt dat er op plaatsen maximaal tot 180 cm -mv is ontgrond. De oeverwal in het plangebied is niet overal op dezelfde schaal ontgrond. Daarom zijn een drietal verschillende deelgebieden onderscheiden (figuur 3.1).Deelgebied A is niet ontgrond en laat alleen een verstoorde bouwvoor zien van circa 35 cm dik met een verder intacte ondergrond. In boring 7 is in het oeverwalpakket op ca 50 cm -mv (11,47 m +NAP ) een aantal spikkels verbrand huttenleem aangetroffen, die mogelijk wijzen op bewoning. Dit gebied heeft daarom een hoge verwachting gekregen voor alle perioden (vroeg mesolithicum tot en met de vroege middeleeuwen). De deelgebieden B en C zijn respectievelijk 60-80 en circa 40 cm onder voormalig maaiveld ontgraven. Vooralsnog is niet duidelijk in hoeverre daarbij eventuele archeologische waarden verstoord zijn geraakt. Aangezien een (deel van de) oude oppervlaktelaag mogelijk intact is gebleven, kunnen deze gebieden niet met zekerheid worden afgeschreven. Deelgebieden B en C hebben daarom een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de perioden vroeg mesolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. De deelgebieden X , Y en Z zijn diep verstoord (tussen 70 en 180 cm -mv) en hebben daarom een lage verwachting gekregen op het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden.Het kleine stuk Late Dryas rivierterras in het zuidoosten van het plangebied heeft net als de intacte oeverwal een gunstige ligging voor (tijdelijke) vestiging en lijkt nog grotendeels intact te zijn. Daarom geldt een hoge verwachting voor archeologische resten uit de perioden vroeg mesolithicum tot en met de vroege middeleeuwen.Zonder datering en/of archeologische indicatoren is niet te achterhalen wanneer de strang in het noordoosten van het plangebied is gevormd. Zekerheidshalve moet aangenomen worden dat het een oudere geul van de huidige Maas betreft en dat deze actief is geweest vanaf het begin van het Holoceen. Indien op de nabijgelegen hogere gebieden nederzettingen aanwezig waren, kunnen in restgeulen en dergelijke afvaldumps verwacht worden. Met name de bewoners van de Romeinse villa (het AMK-terrein op het terras aan de noordoostzijde van de strang) kunnen afval gedumpt hebben, als deze restgeul toen watervoerend was. Het noordelijke deel van de strang dat langs het AMK-terrein ligt heeft daarom een specifiek hoge verwachting op archeologische waarden uit de Romeinse tijd. De overige delen van de strang hebben een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de periode vroeg mesolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek zijn een aantal deelgebieden onderscheiden in het plangebied (zie verwachtingskaart, bijlage 14). Alleen ter plaatse van deelgebied A zijn archeologische indicatoren aangetroffen in een intacte context (spikkels huttenleem op ca 50 cm -mv). Daarom adviseert BAAC bv bij bodemverstorende activiteiten de ondergrond in dit gebied niet dieper dan de bouwvoor (maximaal 35 cm -mv) te verstoren. Aangezien de voorgenomen ingrepen tot 40 cm onder maaiveld zullen reiken, wordt aangeraden iets minder diep te ontgraven. Indien toch dieper wordt ontgraven dan 35 cm, adviseert BAAC bv een karterend booronderzoek uit te voeren teneinde de diepteligging en de omvang van eventuele archeologische niveaus vast te stellen alsmede de mate van verstoring. Tenslotte zijn delen van het plangebied tot grote diepte (in elk geval tot onder het archeologische relevante niveau) verstoord door ontgrondingen en eventueel aanwezige archeologische resten zijn reeds verstoord dan wel vernietigd. Voor deze delen wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.