In opdracht van de gemeente Haarlem, stedelijke projecten heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Raamvest en Wilsonsplein in Haarlem (gemeente Haarlem, provincie Noord-Holland). In het plangebied zal nieuwe riolering worden aangelegd. De aanlegdiepte is gemiddeld 280 cm -mv (2,00 m ? NAP). De breedte van de sleuf bedraagt circa 200 cm. Voorts een bergbezinkbassin worden aangelegd. De buitenwerkse maten van het bassin bedragen 42 bij 8,4 m. De vloer zal op 415 cm -mv (3,35 m ? NAP) aangelegd worden. De wanden zullen worden afgezonken; er zal geen damwand plaats worden. De pompkelder zal op 570 cm -mv (4,90 m ? NAP) aangelegd worden. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een aanlegvergunning en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat resten van de stadsmuur en bebouwing worden verstoord en/of vernietigd.Op basis van een door Jacobs (2010) uitgevoerd bureauonderzoek werden op basis van de ligging op de flank van de strandwal van Haarlem sporen van nederzettingslocaties en/of akkerarealen uit de periode vanaf de Late Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen verwacht. In de tweede helft van de 14e eeuw ging de locatie deel uitmaken van de stad Haarlem. Aan de zuid- en westzijde van de locatie werden daarbij een stadsgracht en -muur aangelegd. Voor dit deel van plangebied geldt daarom een zeer hoge verwachting ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen. Het resterende deel van de locatie was, afgezien van een molen, onbebouwd en in gebruik als schuttersterrein. Nog voor 1628 verschijnen aan de oostzijde van het plangebied twee bouwblokken, waarvan er één in de 19e eeuw is afgebroken. Aan het eind van de 19e eeuw wordt ook het aan de westzijde van de locatie gelegen deel van de stadsvest gedempt. Voor het plangebied geldt op grond van bovenstaande gegevens een hoge verwachting ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Nieuwe tijd.Uit het verkennend booronderzoek bleek dat in het middendeel van het terrein inderdaad sprake was een prehistorisch niveau, elders was dit niveau zeer waarschijnlijk geheel vergraven. Aan de west- en zuidwestzijde werd de loop van de stadsvest aangeboord. Binnen het door de stadsgracht omgeven terrein werd een ophogingspakket aangetroffen, dat is gerelateerd aan de laat- en postmiddeleeuwse bewoning ter plaatse. Om de aanwezigheid van de 14e eeuwse stadsmuur vast te stellen en de begrenzing ervan vast te stellen is een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Andere doelen van dit veldonderzoek zijn het vaststellen van de aan- /afwezigheid van funderingsresten ter plaatse van de aan te leggen aan de aanleg van de bouwkuip rond het bergbezinkbassin en het aanvullen van de resultaten van het in 2009 door Jacobs & Burnier uitgevoerde bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek).Tijdens het karterend booronderzoek is in de boringen 16, 17 en 18 gestuit op de 14e eeuwse stadsmuur. De begrenzing en het verloop van de muur kon niet bepaald worden. In de boringen 6, 7 en 8 is gestuit op ondergrondse constructies. Mogelijk gaat het hierbij op resten van bebouwing (of hieraan gerelateerde structuren), die in de periode 17e-19e eeuw rond het Wilsonsplein heeft gestaan. In de top van de strandwalafzettingen zijn geen sporen van bodemvorming aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een prehistorisch vondstniveau.ADC ArcheoProjecten adviseert om het gehele oppervlak van de aan te leggen rioolsleuf nader te onderzoeken. Het onderzoek heeft als doel de gaafheid, omvang, datering en conservering van de aanwezige resten van de stadsmuur, die in de boringen 16, 17 en 18 zijn vastgesteld, te bepalen. Daarnaast kan onderzoek informatie geven over de ligging van de stadsgracht en mogelijke andere structuren. De aanleg van een proefsleuf (IVO-P) verdient de voorkeur, echter op grond van logistieke beperkingen zal dit zeer waarschijnlijk niet mogelijk zijn. Geadviseerd wordt daarom de aanleg van de riolering archeologisch te begeleiden, waarbij tijd wordt ingeruimd voor het documenteren van de aanwezige archeologische resten. De begeleiding dient te worden uitgevoerd volgens het 'protocol opgraven'. Daarnaast wordt geadviseerd om de opgraving ter plaatse van de bouwkuip van het bergbezinkbassin, zoals beschreven in het PvE, in noordoostelijke richting uit te breiden, zodat hierbij ook het oppervlak van de aan te leggen rioolsleuf wordt onderzocht.