De bodem bestaat voornamelijk uit een opgebrachte bouwvoor met daaronder een verstoord pakket grond op het zand van de C-horizont. Alleen in de boringen 5 en 7 is onder dit pakket een begraven A-horizont op C-horizont aangetroffen. Het gebied is relatief laag gelegen en kent van oorsprong een ondiepe grondwaterstand (grondwatertrap III). Waarschijnlijk is de oorspronkelijke bodem een goor- dan wel beekeerdgrond geweest, waarbij de gooreerdgrond in het iets hoger gelegen noordelijke deel van het plangebied aanwezig is geweest en de beekeerdgrond in het lager gelegen zuidelijke deel van het plangebied. De locatie is door de lage ligging en natte situatie ongeschikt voor nederzettingen, die vooral ten noorden van het plangebied op de dekzandruggen worden verwacht, zoals door de waarnemingen wordt bevestigd (Bijlage 6). Om de grond geschikt te maken voor landbouw is deze waarschijnlijk in de 19e eeuw in één keer opgehoogd met een zwart humeus dek dat van elders afkomstig is inclusief het bijbehorende mestaardewerk. Van een beek (de Kleine Aa) ten zuiden van het plangebied is niet echt sprake, omdat deze hier ontspringt en niet breder is dan een sloot en nauwelijks water bevatte.Vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars worden verwacht op de overgang van hoger terreindelen naar lager gelegen terreindelen in de buurt van open water. Daar is hier geen sprake van. Het betreft vooral een lager gelegen en nat terreindeel waar geen vindplaatsen worden verwacht. De lage verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars uit het Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum kan op grond van de veldresultaten worden gehandhaafd.Hetzelfde als hierboven geldt voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen, waardoor de lage verwachting uit het bureauonderzoek op grond van de veldresultaten kan worden gehandhaafd.Waarschijnlijk zal de historische bebouwing in de buurt van het plangebied, zoals aangegeven op het historisch kaartmateriaal samenhangen met de ontginning van het plangebied en het opbrengen van het zwarte humeuse dek dat waarschijnlijk niet veel ouder kan zijn dan de 19e eeuw. Dit betekent dat er waarschijnlijk geen bebouwing in het plangebied aanwezig is geweest, zoals uit het minuutplan blijkt (Fig. 2.3) en dat daarom ook geen oudere bebouwingsresten dan 19e eeuw te verwachten zijn in het plangebied. Daarom wordt de middelhoge verwachting voor bebouwingsresten uit de Late-Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd voor het noordelijke deel van het plangebied bijgesteld naar laag en wordt de lage verwachting voor het zuidelijke deel gehandhaafd.
Issued: 2016-06-20