In de periode van 18 mei tot en met 8 juni 2004 heeft het onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie (BAAC) in opdracht van de Provincie Zeeland een archeologische begeleiding uitgevoerd van graafwerkzaamheden in het abdijcomplex te Middelburg. De aanleiding voor de archeologische begeleiding vormde de verbouwing van de gebouwen F, H en I van het abdijcomplex. Daarbij is voorzien in de ontgraving tot een diepte van meer dan 1,5 m onder maaiveld van een gedeelte van het binnenterrein tussen de voormalige Abtswoning en de oostvleugel van het Pandhof. Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is aan het terrein een hoge archeologische waarde toegekend (AMK-monument nr. 11357). In het te ontgraven gedeelte werd rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische sporen van bebouwing en gebruik van de middeleeuwse abdij en van de vroeg-middeleeuwse ringwalburg. (Advies R.M. van Dierendonck, SCEZ kenmerk 03U.0206). Omdat vanwege bekende bodemingrepen in de 20e eeuw de conserveringsgraad van eventuele resten onduidelijk was en archeologisch vooronderzoek voorafgaande aan de ontgraving niet mogelijk was vanwege aanwezige bebouwing en bestrating, is besloten de graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. Daartoe is een Programma van Eisen opgesteld (Van Dierendonck & Jongepier 2003). Het doel van de archeologische begeleiding was vast te stellen of er archeologische resten aanwezig zijn en deze in het voorkomende geval door middel van beperkte opgraving ex situ te behouden.Het ontgraven gedeelte van de bodem onder het zogenaamde "vuile pleintje" bevatte diverse archeologische resten in de vorm van muurwerk van vroege bouwfasen van de abdij (ca. 1250-1350), een waterkelder uit de post-middeleeuwse periode en resten van de stratigrafie uit de late middeleeuwen met een relatief rijk en veelzijdig spectrum van mobiele vondsten. In de wanden van de bouwput zijn verdere muurresten uit de middeleeuwen gedocumenteerd.De resten van muren en stratigrafie uit de middeleeuwse periode waren reeds in behoorlijke mate verstoord door eerdere graaf- en bouwactiviteiten. Desondanks hebben zij aanvullende informatie over de bouw- en bewoningsgeschiedenis van het abdijcomplex kunnen verschaffen. Een deel van het blootgelegde muurwerk is mogelijk reeds eerder gezien tijdens de na-oorlogse restauratie. Daarvan is echter geen documentatie bekend. De waarnemingen aan het gevonden muurwerk bevestigen in grote lijnen reeds door Lussanet de Sablonière gemaakte opmerkingen over de bouwgeschiedenis van de oostelijke vleugel van het Pandhof en het Abtshuis. Deze zijn nu onderbouwd met bouwhistorische gegevens en gegevens over de exacte ligging. Dit betreft met name de noord- en oost-muur van de oostvleugel van het Pandhof uit de tweede helft van de 13e eeuw en de noordzijde van de oostelijke uitbreiding daarvan in het begin van de 14e eeuw.De documentatie van een restant van de middeleeuwse stratigrafie tussen de oostelijke Pandhofvleugel en het Abtshuis heeft geheel nieuwe informatie opgeleverd. Vóór de bouw van het huidige Abtshuis heeft al vanaf de eerste helft van de 14e eeuw ter plekke een gebouw gestaan, dat waarschijnlijk al als abtshuis fungeerde. De belangrijke wereldlijke machtpositie die de abt al vanaf de 13e eeuw bekleedde, veronderstelt een representatief residentieel gebouw. De functie van het "vuile pleintje" als open tussenruimte gaat terug tot de zelfde tijd en lijkt zijn huidige naam al in de 14e eeuw eer aan gedaan te hebben. Daarnaast is met het afval van dit pleintje een eerste, bescheiden inzicht verkregen in de materiële cultuur van de middeleeuwse kloosterbewoners. De goede conservering van dierlijk botmateriaal in de afvallagen heeft hieraan bijgedragen, maar ook het gebruik van een zeef met een maaswijdte kleiner dan 1 mm. Hierdoor was onderzoek van visresten mogelijk. Door de relatieve zeldzaamheid van onderzoek van archeologische visresten uit de middeleeuwen levert dit een relatief grote bijdrage aan de kennis van het verleden. Zowel de visresten als de overige dierenresten getuigen van de wens zich te voorzien van een dis met enig aanzien (zie Bijlage 1). Bijzonder is vooral het vroege en meervoudige voorkomen van konijn (vanaf laag 2, ca. 1250-1350 in beide complexen), naast de grote hoeveelheid kip onder de vogelresten, en het voorkomen van knobbelzwaan, snoek, schar en tong. Dankzij het zeefgebruik is bovendien een kraaltje van goud aangetroffen.De in de bouwput aangetroffen middeleeuwse muurresten zijn door de bouwwerkzaamheden slechts in beperkte mate verder aangetast en in alle gevallen nog steeds voor een belangrijk gedeelte in de bodem aanwezig. Ook van de postmiddeleeuwse waterkelder, die vóór het onderzoek nog intact was, is een belangrijk gedeelte bewaard gebleven voor het nageslacht. De laat-middeleeuwse lagenopbouw onder het "vuile pleintje" daarentegen is geheel verwijderd. Grondboringen in de ondergrond hebben een inzicht gegeven in de opbouw van de grondlagen uit de periode van de 9e tot en met 13e eeuw, mede dankzij de vergelijkbaarheid daarvan met waarnemingen elders binnen de vroeg-middeleeuwse ringwal.
Date: 18-05-2004 (aanvang onderzoek)