Op de hoger in het landschap gelegen oeverwallen zijn waarschijnlijk geen bewoningssporen meer aanwezig. De middeleeuwse bewoning lag toen al vast langs het dorpslint van Assendelft. Op basis van de onderzoeksgegevens verkregen uit het booronderzoek blijkt dat de twee onderzoeksgebieden in een veengebied zijn gelegen dat in het verleden regelmatig onder invloed van de zee stond. Plaatselijk bevinden zich diverse (kleine) geulen en oeverwallen die deels nog in het landschap zichtbaar zijn. Waarschijnlijk zijn deze gevormd in de middeleeuwen of nieuwe tijd. In de prehistorie en Romeinse tijd was het gebied vermoedelijk te nat voor bewoning.De locatie ligt in een veenweidegebied. De bodemopbouw ziet er hier in hoofdlijnen als volgt uit:de bouwvoor heeft een dikte van 0,1 tot 0,2 m en bestaat uit donkerbruine humeuze klei. Hieronder bevindt zich een pakket lichtbruingrijze klei met roestvlekken met een dikte van 0,15 tot 0,35 m. Dit kleipakket wordt in de oudere literatuur aangeduid als ‘DIII-afzettingen’ en wordt gedateerd in de twaalfde eeuw. Onder deze klei ligt een 0,5 tot 0,1 m dikke laag donkerbruingrijze humeuze klei. Op een aantal plekken ontbreekt deze kleilaag en is er sprake van een laag kleiig veen. Hieronder bevindt zich het natuurlijke veen, die soms wat gelaagd is of een dunne kleilaag bevat.