Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor archeologische resten daterend uit het neolithicum en de bronstijd. Tevens geldt een middelhoge verwachting voor resten uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied zeven boringen gezet met behulp van een guts. Tevens is een vlakdekkende oppervlaktekartering uitgevoerd. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied vanaf ongeveer anderhalve meter diepte, uit matig grof waterverzadigd zand bestaat. Hier bovenop liggen gelaagde zand- en kleipakketten die zijn gevormd in een dynamisch afzettings (getijde-)milieu. In de drie meest zuidelijke boringen bestaan deze afzettingen uit zwak humeus, geoxideerd zand met slechts een enkel zandlaagje. Dit deel van het plangebied lijkt derhalve op het best ontwikkelde deel van de inversierug te liggen die het plangebied doorsnijdt. Ook op dit deel van het plangebied zijn echter geen houtskoolspikkels, vegetatiehorizonten of andere verschijnselen aangetroffen die met bewoning in de steentijd in verband zouden kunnen worden gebracht. Ook de uitvoering van een oppervlaktekartering heeft ondanks de goede vondstzichtbaarheid ten tijde va het veldonderzoek, geen archeologische indicatoren opgeleverd. De resultaten van het onderzoek geven geen derhalve aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Date: 11/03/2015 (veldwerk)