In opdracht van Waterschap De Dommel heeft RAAP in augustus 2020 een archeologisch
vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek )
uitgevoerd op perceel BDL01L194 te Netersel in de gemeente Bladel in het kader van de herinrichting
van het beekdal van de Groote Beerze. Binnen het onderzoeksgebied is men voornemens om
drainages aan te leggen. Deze drainages zullen worden aangelegd om de zes meter en worden
aangebracht met een kettingfrees op een diepte van maximaal 70 cm –mv. Uitgaande van een omvang
van het plangebied van 2,1 ha (140x150 m) en een breedte van de sleuven van circa 30 cm, beslaat de
verstoringsomvang ongeveer 1000 m².
In het Programma van Eisen (Vaessen, 2020) dat voor het herinrichtingsproject is opgesteld wordt
gesteld dat het onwaarschijnlijk is dat zich binnen het plangebied van bewoningsresten gerelateerd aan
landbouwsamenlevingen bevinden, maar dat er wel mogelijk sprake kan zijn van
vuursteenvindplaatsen. Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de
doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:
Binnen het merendeel van het plangebied is sprake van een 70-80 cm dik esdek dat naar alle
waarschijnlijkheid vanaf de nieuwe tijd is ontstaan. Alleen in het noorden van het plangebied
(boringen 11-13) als het uiterste oosten (boring 7) is sprake van een AC -profiel dat bestaat uit
een 35-45 cm dikke bouwvoor die direct op een BC- of C-horizont is gelegen.
De BC-horizont heeft over het algemeen de kenmerken van een natte veldpodzol en ook de C -
horizont wordt over het algemeen gekenmerkt door een lichtgrijze kleur. Beide observaties
duiden op relatief natte omstandigheden die goed overeen komen met de relatief lage ligging
van het onderzoeksgebied.
de C-horizont in veruit de meeste gevallen wordt gevormd door fijn tot matig grof zand met
grind en kan zodoende tot de Formatie van Sterksel worden gerekend. Slechts in een enkel
geval (boring 3 en 4) lijkt er sprake van een (dunne?) laag jong dekzand.
Gezien de natte omstandigheden is de kans op het aantreffen van bewoningsresten
gerelateerd aan landbouwsamenlevingen klein. Het is pas vanaf de late middeleeuwen dat het
gebied met de vorming van een esdek geschikt worden gemaakt voor (landbouw)activiteiten.
Toch kan het voorkomen van archeologische resten gerelateerd aan landbouwsamenlevingen
niet volledig worden uitgesloten.
Doordat er geen sprake is van een gaaf bodemprofiel – d.w.z. een intacte E- en/of B-horizont
is nog aanwezig – is ook de kans op het aantreffen van intacte vuursteenvindplaatsen klein.
Gezien het feit dat de drainages op maximaal 70 cm –mv worden aangelegd, zullen de
geplande werkzaamheden gezien de dikte van het esdek (70-80 cm) het archeologisch niveau
in grote delen van het onderzochte terrein niet raken.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische
resten in het plangebied klein is, maar ook weer niet volledig kan worden uitgesloten. Tegelijkertijd is
het van belang om op te merken dat in de geplande werkzaamheden als gevolg van het afdekkende
esdek het archeologisch niveau niet raken in het merendeel van het plangebied. Op basis van deze
observaties lijkt archeologisch vervolgonderzoek niet heel zinvol. Mocht er echter door het bevoegd
gezag wel worden gekozen voor een vervolgonderzoek, wordt geadviseerd om alleen die zones teonderzoeken waar de werkzaamheden het archeologisch niveau raken. In de praktijk betekent dit die
zones waar het esdek minder dan 70 cm dik is..