Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem bestaat uit deels intacte enkeerdgronden, waarvan de bovenste 40 cm in een aantal gevallen verstoord is. In de ondergrond komt grind en grof zand in verschillende texturen voor. Het betreft hier fluvioperiglaciale afzettingen. In drie van de vijf boringen zijn restanten van de oorspronkelijk aanwezige podzolbodem aangetroffen in de vorm van B- en BC- horizonten. In twee boringen zijn in de B-horizont onder meer fragmenten aardewerk gevonden. Dit aardewerk is gedateerd als neolithicum of ijzertijd en Romeinse tijd of middeleeuwen. Naast het aardewerk is verspreid wat verbrande (hutten)leem, houtskool en zandsteen gevonden. De vondsten duiden aan dat in of in de directe nabijheid van het plangebied bewoning is geweest. Dit gegeven wordt versterkt door de vondsten en sporen die in het verleden in de omgeving van het plangebied zijn aangetroffen. Vanwege de variabele ouderdom van het vondstmateriaal is het zeer waarschijnlijk dat het plangebied reeds periodiek bewoond is geweest vanaf het neolithicum tot in de middeleeuwen.