De geïnterviewde is in januari 1922 geboren in een boerengezin in Buinen. Hij groeide op in Nieuw-Weerdinge. Het is een zware tijd voor de arme boeren in Drenthe en met hoop op betere tijden sluit de vader van de geinterviewde zich aan bij de NSB. De geïnterviewde wordt lid van de Jeugdstorm. Hij noemt zichzelf een avonturier, geen idealist. Op achttienjarige leeftijd ziet hij in Emmen een parade van de Waffen-SS. Hij is gefascineerd door de helmen en het marcheren en neemt zich voor om daar ook bij te gaan, maar zijn vader verbiedt het hem. Toch meldt hij zich uiteindelijk in Amersfoort bij de Waffen-SS. Hier wordt hij gekeurd en op basis van blauwe ogen, blond haar en een minimale lengte van 1,75 meter toegelaten. Na een half jaar heeft hij er echter genoeg van en wil de Waffen-SS verlaten, maar dit lukt niet. Zijn vader schrijft nog een brief naar meneer R. met daarin het excuus dat hij hem nodig heeft op de boerderij voor de voedselvoorziening van het leger, maar tevergeefs; hij heeft immers getekend voor de duur van de oorlog. Een kennis van zijn vader zit bij het verzet en biedt een onderduikplek aan. De geïnterviewde herinnert zich de dienstorder dat ouders van gedeserteerde soldaten zouden worden opgepakt en naar een concentratiekamp zullen worden gestuurd. Hij heeft een executie van een deserteur meegemaakt en haalt het dus niet in zijn hoofd om te vluchten. Hij spreekt goed Duits en wordt tot ‘Ausbilder’, instructeur, in Den Haag aangesteld. Hij wordt daardoor vrijgesteld van het oostfront. Tegen het einde van de oorlog wordt hij nog een week naar Praag gestuurd om barakken te bewaken. Achteraf krijgt hij te horen dat de barakken gevuld waren met juwelen die door de nazi’s waren gestolen.Aan het einde van de oorlog wordt de geïnterviewde door de Canadezen krijgsgevangen gemaakt en naar Harskamp gestuurd. Na vertrek van de Canadezen wordt hij politiek gevangene onder bewaking van de Stoottroepen. Hij blijft daar tot 22 december 1945, om vervolgens naar interneringskamp Westerbork te worden gestuurd. Bij aankomst in kamp Westerbork treft hij zijn verloofde achter de typemachine aan. Wanneer hij op verhoor moet komen in Assen, adviseert zijn advocaat hem vooral spijt te betuigen. Dit doet hij en hij krijgt slechts drie jaar celstraf. Hij is de eerste Waffen-SS’er die voor het tribunaal komt in plaats van het Bijzonder Gerechtshof. Hij wordt in barak 67 geplaatst en weet zaalhoofd van de barak te worden. Wanneer hij voor zijn medegevangenen een herdenking voor Mussert organiseert, wordt hij nog een tijdje in de kampgevangenis gezet. Gevangenen van barak 67 worden gezien als de zware gevallen; hij mag niet naar andere barakken toe en moet overdag riet vlechten, wat hij verschrikkelijk werk vindt. Via zijn verloofde komt hij uiteindelijk als verpleger in het ziekenhuis van kamp Westerbork terecht, alhoewel hij helemaal niets van verpleegkunde af weet. Hij weet boekjes van een dokter te krijgen en deze bestudeert hij. Uiteindelijk weet hij het tot hoofdverpleger van de chirurgische afdeling, barak 3, te schoppen. Hij heeft een mentaliteit om niet bij de pakken neer te gaan zitten en zijn motto is: “Minnen heb je, plussen moet je maken.” Ook aan de sportwedstrijden in kamp Westerbork doet hij fanatiek mee; hij wordt kampioen hardrennen 800 meter en 2500 meter. Hij dacht dat de Joden naar werkkampen gingen. Maar in het kamp praat hij met mevrouw T. en hij vraagt haar te vertellen wat er nu precies gebeurd is in de oorlog; zij vertelt hem van de vernietigingskampen. Hij heeft nog drie foto’s van zichzelf in SS-uniform, maar verscheurt deze; hij zegt niet meer in het uniform gezien te willen worden van de mensen die Joden vermoord hebben.Hij maaktte zich in zijn interneringstijd zorgen over zijn terugkomst in de maatschappij, maar dit blijkt na zijn vrijlating op 10 mei 1948 erg mee te vallen. Hij en de reeds ontslagen D. trouwen en hij werkt een aantal jaren als boer. Ook werd hij gevraagd door de voorzitter van een muziekvereniging om tambour-maître te worden. Op een gegeven moment bevalt het boer-zijn hem niet meer en koopt hij een café. Hij krijgt een zoon. In de jaren zeventig verkoopt hij het bedrijf. Zijn zoon voelt er niets voor om het over te nemen, en de geïnterviewde vond een grote investering, die nodig was om met de tijd mee te gaan niet zinvol meer. Hij wordt bedrijfsleider van een slijterij. Zijn zoon wordt soms geconfronteerd met het oorlogsverleden van zijn vader. Het beperkt zich tot opmerkingen. Thuis is het onderwerp geen taboe. Hij besluit nooit meer te stemmen, bang om weer voor een foute partij te kiezen.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn zo'n 120.000 tot 180.000 mensen voor korte of langere tijd geïnterneerd in meer dan 120 Nederlandse interneringskampen. Ook in het voormalige doorgangskamp Westerbork werden van 24 april 1945 tot 1 december 1948 NSB'ers, Waffen-SS'ers, landwachters en andere van collaboratie verdachte personen opgesloten. Aanvankelijk waren de omstandigheden slecht. Naar de gezondheid en veiligheid van de duizenden geïnterneerden keek in de zomer van 1945 bijna niemand om. Gebrekkige leefomstandigheden, onvoldoende medische voorzieningen en zowel psychische als fysieke mishandelingen waren aan de orde van de dag. In het kamp heerste volstrekte willekeur.Getuigen van de naoorlogse internering in het kamp hebben in dit project over hun ervaringen verteld. Hun relaas geeft inzicht in het systeem van internering van collaborateurs vlak na de oorlog en maakt duidelijk hoe Nederland met zijn 'foute' landgenoten omging.