In een eerder stadium is in het plangebied een bureauonderzoek (De Roller & Ansems 2021) en een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd (De Roller 2022). De bouwplannen voor het trafostation waren destijds nog niet bekend. Ter plaatse van het trafostation was daarom nog een booronderzoek noodzakelijk. Om zo goed mogelijk te kunnen vaststellen of sprake is van een vindplaats, is het booronderzoek uitgevoerd als waarderend booronderzoek, waarbij 24 megaboringen zijn gezet.
Uit het bureauonderzoek bleek dat het onderzoeksgebied binnen een vlakte van getij-afzettingen met vaaggronden ligt. Op de paleografische reconstructies van rond 2700 voor Chr. is het gebied overgroeid met veen. Als in de top van het pleistocene dekzand sprake is van een podzolbodem, geldt een hoge kans op het aantreffen van resten uit de steentijd. In de 15e eeuw ontstond de Dollard, waarbij grote delen van het veengebied werden weggeslagen. Langs de randen van de Dollard werd op het veen klei afgezet. Het onderzoeksgebied ligt in een lager deel van het landschap dan de oude kern van Meeden, even ten zuiden van het plantracé. De primaire ontginning van het veen vond plaats vanaf de Oude Ae, nabij Meeden. Er kunnen vooral resten uit de steentijd (voor de veengroei) en vanaf
de middeleeuwen (vanaf de veenontginningen) worden verwacht.
De bodemopbouw bestaat uit dekzand zonder podzolbodem waarop veen en klei is afgezet. De bovenste laag bestaat uit een dikke humeuze toplaag van klei, met een dikte van circa 1,3 m, beschreven als bouwvoor, die lijkt te zijn ontstaan als gevolg van diepploegen. De top van het dekzand varieert tussen de 2,3 en 3,2 m-mv. Bij het onderzoek is geen vondstmateriaal aangetroffen en zijn geen archeologische indicatoren waargenomen.