Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat er binnen het plangebied sporen van bewoning uit de periode vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen verwacht worden. Tijdens het veldonderzoek zijn meerdere sporen aangetroffen. Het merendeel van deze sporen bleek van natuurlijke origine of het gevolg van landbouwactiviteiten in (sub)recente periodes. Ook zijn twee greppels aangetroffen die tussen 1500 en 1850 moeten zijn gegraven. De greppels zijn de oudste sporen die tijdens het onderzoek zijn aangetroffen. Ze bevinden zich in het noordelijk deel van het onderzoeksgebied en buigen aan de westzijde in zuidelijke richting af. De vondsten bestaan overwegend uit vaatwerk uit de periode na 1500 tot 1900. Slecht zes fragmenten zijn met zekerheid in de periode tussen 1250 en 1500 gedateerd. Twee sterk verweerde fragmenten handgevormd aardewerk dateren mogelijk uit de IJzertijd. Op grond van de bodemkundige waarnemingen is vastgesteld dat het onderzochte terrein in een van oorsprong nat gebied lag waarin voor de Late Middeleeuwen al veen groeide. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de in het programma van eisen gestelde vragen als volgt te beantwoorden: 1 Zijn er archeologische resten uit de periode van het Mesolithicum tot en met de Romeinse tijd aanwezig en zo ja, wat is de aard en datering van deze resten. Er zijn uit de genoemde perioden geen sporen aangetroffen. Gezien de uit het bureauonderzoek gebleken aanwezigheid van verschillende vondsten uit deze periodes in de omgeving van het onderzoeksterrein is het opmerkelijk dat er niets uit deze vroege periode is gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het gebied van nature te nat is geweest voor goede bewoningsomstandigheden. Voorts kunnen sporen en vondsten uit deze periode zijn verdwenen bij het afgraven van de lagen tussen de bouwvoor en de C-Horizont. Dat er grond is afgegraven is gebleken uit de profielen van de sleuven. 2 Wat is de datering van de lineaire inrichting van het gebied (W-O georiënteerde dijken zoals de Koningsdijk) en is er een relatie tussen de lineaire inrichting en het grondgebruik in de middeleeuwen? Tijdens het onderzoek zijn met name de sloten van spoor 10 en 11 als oudste gedateerd. Hoewel er niet veel aardewerk uit de periode voor 1500 is aangetroffen dateren beide greppels toch van kort voor dit jaartal. Beide greppels lopen parallel aan de Koningsdijk tot aan sleuf 7, waar ze in zuidelijke richt afbuigen. Wanneer het evenwijdig lopen van dijk en sloten wijst op een gelijktijdige aanleg kan veronderstelt worden dat de lineaire inrichting van het terrein dateert van voor 1500 na Chr. In dat geval hebben beide greppels een primaire functie voor de afwatering gehad. 3 Werd de grond tijdens de natte perioden in de Middeleeuwen gebruikt en op welke manier? Er zijn gedurende het veldonderzoek geen duidelijke aanwijzingen aangetroffen voor landgebruik voor 1500. De afwezigheid van grote hoeveelheden vondstmateriaal kan er op wijzen dat het terrein in ieder geval niet bewoond werd. De historische kaart van het bezit der Karthuizers waarop de locatie als drassig staat aangegeven kan mogelijk ook de situatie voor de vloeden van de vijftiende eeuw aanduiden. Ook de aangetroffen veenbrokken wijzen op een moerassige omgeving. Behoudens de periode waarin het onder water heeft gestaan, zal het gebied zijn gebruikt voor kreupelhout- en veenwinning, natte weilanden voor hooiwinning en begrazing door vee en jachtgebied Toekomstig archeobotanisch onderzoek van de genomen monsters uit de vulling van spoor 10 en 11 kan hierover wellicht meer duidelijkheid verschaffen. Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en het veldonderzoek moet worden geadviseerd dat vervolgonderzoek op deze locatie niet nuttig is. Dit omdat het gebied in het verleden verstoord is en het te nat is geweest voor bewoning. Dit advies is aan het einde van het veldonderzoek ter plaatse met de gemeentelijk archeoloog besproken en verwerkt in dit rapport. Altijd bestaat de mogelijkheid dat tijdens de graafwerkzaamheden losse archeologische sporen worden aangetroffen. Sporen van kleinschalige activiteiten kunnen niet door middel van een booronderzoek worden opgespoord. Indien er tijdens de werkzaamheden sporen en vondsten worden aangetroffen bestaat er een wettelijke verplichting tot het zo snel mogelijk melden hiervan (3 dagen) aan het bevoegd gezag (Monumentenwet 1988 artikel 47)