Aan de Romboutstraat te Bilzen is nieuwbouw gepland. Deze nieuwbouw bestaat uit een winkel- en wooncomplex met ondergrondse paarkeergarage. Gezien de ligging in de historische binnenstad van Bilzen werd de kans groot geacht dat bij de bouwwerkzaamheden archeologische resten verstoord zouden worden. Om deze verwachting te toetsen is in 2011 door Condor Archaeological Research BVBA in het plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.1 Hierbij zijn in het plangebied sporen uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd aangetroffen. BAAC bv heeft vervolgens in april 2012 in het plangebied een defi nitieve archeologische opgraving uitgevoerd. In totaal is 1119 m2 onderzocht, waarvan een deel middels twee vlakken. Hierbij zijn 344 sporen gedocumenteerd, waarvan er uiteindelijk 307 antropogeen bleken. Het doel van de opgraving was het veiligstellen en documenteren van de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Het plangebied is archeologisch gezien, maar ook op grond van de gebruiksgeschiedenis, op te delen in twee delen van elkaar gescheiden door een greppel. Het vlak in het noordelijke deel bleek gedurende het onderzoek vrijwel geheel ingenomen door elkaar oversnijdende en in elkaar overlopende (afval)kuilen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kuilen met een specifi ek doel zijn aangelegd anders dan het begraven van afval. De datering van de kuilen varieert van recent, gekenmerkt door onder andere vondsten van vensterglas en plastic, tot de 14e eeuw. Een enkel spoor leverde nog ouder aardewerk op, uit de 11e of 12e eeuw, maar gezien de aard van de vulling van deze sporen (gevlekt en zeer humeus) lijkt het aannemelijk dat het hier om secundair vergraven aardewerk gaat. Het oostelijk deel van de werkput werd ingenomen door de rand van een grote, met meerdere te onderscheiden vullingen gevulde kuil. Deze vullingen werden gekenmerkt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden verbrand leem, baksteenfragmenten en houtskool. Aangezien van deze kuil maar een klein deel onderzocht kon worden, is de precieze aard van het spoor niet duidelijk. De veelvuldig aanwezige aanwijzingen voor verbranding wijzen in ieder geval op een vrij grootschalige activiteit waarbij vuur een rol speelde. Op grond van aardewerk aangetroffen in het spoor kan deze gedateerd worden in de 15e of eerste helft van de 16e eeuw. Het noordelijke deel van het onderzoeksgebied word van de rest van het terrein gescheiden door een evenwijdig aan de Markt lopende greppel. Het deel ten zuiden van de greppel onderscheidt zich door de veel lagere dichtheid aan kuilen. Het lijkt dus duidelijk dat dit deel van het terrein een andere functie had. De greppel kan daarmee geïnterpreteerd worden als perceelgreppel die het perceel liggend langs de Markt scheidt van het perceel langs de Romboutstraat. De greppel kan op grond van het aangetroffen aardewerk gedateerd worden in de 12e tot 14e eeuw.Hoewel ook in het zuidelijk deel veel kuilen zijn aangetroffen liggen deze hier veel meer verspreid. Ook hier kunnen de kuilen gedateerd worden in de middeleeuwen tot in recente tijd. Een aantal kuilen kan hier echter onder enig voorbehoud gedateerd worden in de 11e of 12e eeuw, de 12e of 13e eeuw of de 13e tot eerste helft 14e eeuw. Het is opvallend dat zich tussen het aardewerk ook enkele oudere fragmenten van Karolingische bolpotten bevinden. Hieruit blijkt dat in de 8ste of 9de eeuw bewoning in de omgeving moet zijn geweest. Wat de zuidelijke helft van het onderzoeksterrein met name onderscheidt van het noordelijke deel is de aanwezigheid van een groot aantal paalkuilen. Hierin kunnen tenminste twee structuren herkend worden en delen van een mogelijke derde structuur. Structuur 1 bestaat uit vier parallelle rijen van elk twee of drie paalkuilen. De structuur loopt echter nog verder door in zuidwestelijke richting tot buiten het opgegraven areaal. De structuur heeft, binnen het plangebied, een maximale lengte van 8,75 en een maximale breedte van 9,50 meter. De structuur is geïnterpreteerd als een bootvormige huis/boerderijplattegrond bestaande uit vier rijen gebintstijlen. Parallellen voor deze structuur zijn bijvoorbeeld gevonden in Brecht-Hanenpad2, Evergem Schoonstraat – Ralingen en Aalter.3 Op grond van het aangetroffen aardewerk kan de structuur gedateerd worden in het tweede kwart van de 12e eeuw. Een 14C-datering van twee graankorrels uit één van de sporen van de structuur leverde een datering op na kalibratie tussen 1026 en 1180. Overlappend met structuur 1 bevond zich een tweede structuur. Deze structuur bestaat uit vier paalkuilen die samen een rechthoek vormen. De structuur heeft een maximale lengte van 4,80 en een maximale breedte van 4,40 meter. De structuur is geïnterpreteerd als een klein rechthoekig bijgebouw. Dergelijke bijgebouwen zijn een veelvoorkomend verschijnsel vanaf de prehistorie tot in de middeleeuwen. Voorbeelden van dergelijke structuren in middeleeuwse context zijn bijvoorbeeld aangetroffen bij het onderzoek op het HSL-traject te Antwerpen op de vindplaatsen Brecht-Hanenpad en Ekeren-Het Laar. Ook qua afmetingen, zo rond de 4 bij 4 meter, zijn deze goed vergelijkbaar. Een specifi eke datering is voor deze structuren niet te geven. Op grond van één fragment aardewerk kan de structuur in de eerste helft van de 14e eeuw gedateerd worden. Een C14-datering van verkoolde graankorrels uit het zelfde spoor als waarin het aardewerk is aangetroffen leverde een datering in 11e tot midden-12e eeuw. Mogelijk gaat het hier om ouder materiaal dat door verspitting in het spoor is terechtgekomen. Bij het onderzoek is ook een aantal paalconfi guraties aangetroffen die gezien hun regelmatigheid mogelijk deel uit maakten van een structuur. In werkput 1, overlappend met de structuren 1 en 2, liggen twee rijen van respectievelijk drie en vier paalkuilen en een lengte van elk drie meter. Beide rijen raken elkaar niet, maar liggen wel haaks op elkaar. Van deze sporen is er slechts één dateerbaar op grond van het aangetroffen aardewerk. Het aardewerk, fragmenten van een tuitpot van midden-Limburgs aardewerk, dateert tussen 1075 en 1175. Een analyse van het vondstmateriaal, met name het aardewerk, lijkt te wijzen op een doorlopend gebruik van het terrein vanaf in ieder geval het begin van de 12e eeuw of mogelijk het eind van de 11e eeuw. Deze dateringen komen goed overeen met die van structuur 1. Het lijkt er dus op dat pas in deze periode het onderzoeksterrein daadwerkelijk bewoond werd. Een extensief gebruik van het terrein vanaf het einde van de 11e eeuw tot in het begin van de 12e eeuw is tevens mogelijk. Sporen van vóór de middeleeuwen zijn niet aangetroffen. In dat kader is het opmerkelijk dat een C14-datering van een verkoolde graankorrel en een zaadje van de vlier afkomstig uit een paalkuil, een datering opleverde tussen 50 vóór Christus en 75 ná Christus oftewel in de vroeg-Romeinse tijd. De bewoningssporen die zijn aangetroffen tijdens het onderzoek zouden de getuigen kunnen zijn van de opbloei van Bilzen in de 12e eeuw die uiteindelijk leidden tot het verlenen van stadsrechten aan de nederzetting in het einde van de 12e of het begin van de 13e eeuw.
Date Submitted: 2016-01-27