De heer Ridder is de jongste in een gezin met vijf kinderen. De vader heeft een expeditiebedrijf in Amsterdam Noord. Ridder is 17 jaar oud wanneer de Fokkerfabrieken in juli 1943 door de geallieerden worden gebombardeerd. Hij heeft, deels via avondstudie, een electrotechnische opleiding genoten en werkt bij het Gemeentelijke Energie Bedrijf van Amsterdam. Hij ontkomt aan de Duitse Arbeidsdienst door naar familie in Brabant te gaan. Hij schetst de omgang met NSBers op het werk en op straat, en ook de eigen Rooms-Katholieke, de Gereformeerde en communistische gemeenschappen in Amsterdam Noord. Zo wordt ook de dokterspraktijk aan de Meeuwenlaan alom verdacht van NSB-sympathien. Ridder verleent hand- en spandiensten aan zijn oudste broer die bij het verzet is betrokken. Dankzij zijn electrotechnische kennis weet hij een illegale stroomvoorziening aan te leggen, zodat de Engelse zender ontvangen kon worden. De buurhuizen profiteren mee, met alle gevaren van dien: oververhitte electrische kacheltjes en onvoldoende verduistering. Tewerkstelling in de centrale keuken voorziet in de voedselbehoefte van het gezin.Ridder krijgt permissie van zijn baas om naar huis te gaan als op de 17e juli 1943 Noord wordt gebombardeerd. Overal puinhopen en fietsen is lang niet overal te doen. Zijn moeder zat in de Ritakerk, maar blijft ongedeerd. In de dagen daarna worden de kerkelijke dakpannen die nog heel waren in veiligheid gebracht, voor de herbouw later. De Fokkerfabriek, die de 25e juli uiteindelijk wel geraakt wordt, ligt pal naast de electriciteitscentrale, waar Ridder stagiair was. Ridder vertelt ook nog hoe hij met zijn broers stiekem foto’s heeft gemaakt van de gecamoufleerde Fokkerfabriek.Na de oorlog komt hij in militaire dienst en neemt deel aan de Politionele Acties in Indonesie.