"Het archeologisch onderzoek - het inventariserend veldonderzoek en de daaruit voortkomende opgravingen - vond plaats over een langgerekt tracé langs de Prinses Beatrixlaan in RijswijkBuiten. De aard van de civiele werkzaamheden binnen het plangebied bood de mogelijkheid tot het doen van archeologische waarnemingen over dit relatief lange tracé, waardoor de opgegraven bewoningsresten in een wat ruimere geografische context konden worden bekeken. Desalniettemin leverde deze ruime geografische omgevingscontext slechts in beperkte mate informatie op. De in 2012 uitgevoerde fase van het proefsleuvenonderzoek heeft geen nieuwe vindplaatsen opgeleverd; de begrenzingen van het tot behoudenswaardige archeologische vindplaats uitgeroepen terrein bleef sinds het inventariserend veldonderzoekvan 2010 dan ook ongewijzigd. Het beeld dat bestond over de geologie van het plangebied werd in grote lijnen bevestigd, d.w.z. dat het beeld niet wezenlijk is verfijnd, maar dat de situatie met betrekking tot de Gantel ter plaatse niet lijkt af te wijken van de Geoarcheologische kaart van Rijswijk en Den Haag. De vondst van Romeinse verkavelingsgreppels in de werkputten 4 (2010) en 9 (2012) vormen een aanwijzing dat de Gantel in de Romeinse tijd reeds geheel verland was. Op een kleine hoeveelheid Romeinse vondsten na - een aanwijzing dat er in de nabije omgeving bewoning heeft plaatsgevonden- zijn binnen het plangebied geen sporen van bewoning uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het belang van het archeologisch onderzoek betreft vooral de vondst van een (deel van) een laatmiddeleeuws boerderijerf. Verdeeld over drie onderzoeksfasen, uitgevoerd in 2010, 2012 en 2013, werd door middel van de werkputten 3, 7 en 10 een circa 1,425 m2 groot terrein onderzocht. Deze werkputten blijken een deel van het boerderijerf te hebben doorsneden. Dit onderzoek heeft een aantal waardevolle gegevens over de bewoning ter plaatse opgeleverd, door de analyse van de aangetroffen bewoningssporen in het algemeen en door de analyse van één rijk en informatief bewoningsspoor in het bijzonder: de in werkput 10 opgegraven kuil S168. De hypothese naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek in 2010, dat het spoor S34/49 in werkput 3 en het spoor S41 in werkput 4 vermoedelijk één en dezelfde sloot betreffen, kan door het aanvullend onderzoek gedurende de campagnes van 2012 en 2013 worden bevestigd. Het is mogelijk dat deze sloot deel uitmaakte van het verkavelingsysteem en tegelijkertijd de begrenzing van het boerderijerf vormde. Over de sloot S42 in werkput 4 (2010) is duidelijk geworden dat deze inderdaad tot de jongste fase behoort, en dat deze zich ook in zuidelijke richting voortzette en langs of door het erf liep. Doordat het terrein direct ten oosten van werkput 7 niet voor onderzoek toegankelijk was, kon niet worden vastgesteld of het erf zich aan deze zijde van de sloot S42 voortzette. De oorsprong van de sloot is tijdens het onderzoek niet duidelijk geworden. De sloot dateert vermoedelijk uit het recente verleden, aangezien deze ophistorische kaarten niet voorkomt en pas op kaarten uit de twintigste eeuw verschijnt. Afbeelding 33 geeft een overzicht van de interpretatie van de opgegraven bewoningssporen op en rond het boerderijerf. Het terrein ten westen van werkput 7 leverde de grootste dichtheid aan sporen en vondsten op, met name ter plaatse van werkput 10. Daarnaast bevonden zich ook in dit deel de sporen van kuilen en greppels, die direct met bewoning ter plaatse in verband worden gebracht. Het is ook om deze redenen dat de feitelijke bewoning, de kern van het boerderijerf, vermoedelijk in het westelijk deel van het onderzoeksterrein, en onder de huidige Prinses Beatrixlaan, gezocht zal moeten worden. "
Rijswijkse Archeologische Rapport 55