Op grond van de onderzoeksresultaten kunnen de resterende onderzoeksvragen als volgt beantwoordt worden: • Zijn er binnen het plan-/onderzoeksgebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, wat is de locatie, omvang, diepteligging, aard, kwaliteit, datering en de landschappelijke context daarvan. (NB het merendeel van deze gegevens zal niet op basis van bureauonderzoek kunnen worden vastgesteld, hiervoor is veldonderzoek nodig.)? Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen sprake meer is van een intacte bodemopbouw. Onder een dunne bouwvoor bevindt zich een menglaag waarbij afwisselden de Ahorizont en de B-horizont en de B- en de C-horizont vermengd zijn met elkaar. Uit de meeste boringen blijkt bovendien dat in het plangebied grond is opgebracht, waaronder grijze leem (boring 9) of leemhoudende grond. Dit is vermoedelijk gedaan vanwege de lage en natte ligging van het gebied in het beekdal, waardoor het perceel niet erg geschikt was als hooiland of geschikt was om vee te laten grazen. Zowel in de menglaag als in de resterende top van het dekzand zijn grote hoeveelheden ijzerconcreties aanwezig. Dit komt doordat de zone waarin de grondwaterspiegel schommelt afwisselend nat en droog is. Tijdens de winter is deze zone met water verzadigd en is het in het grondwater opgeloste Fe (ijzer) aanwezig in gereduceerde toestand. In de zomer is ze vochtig tot droog, het Fe wordt geoxideerd en vormt dan bruin-roestige vlekken. Dit noemt men gleyverschijnselen. Bij het uitzeven van de afzonderlijke bodemlagen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. • Is aanvullend onderzoek door middel van karterende boringen en/of proefsleuven noodzakelijk? Vanwege het ontbreken van een intacte bodemopbouw en de afwezigheid van archeologische indicatoren achten wij vervolgonderzoek niet noodzakelijk.