Begin september 2020 heeft Antea Group een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter voorbereiding op de geplande aanleg van een kabeltracé
in Lemmer (gemeente De Fryske marren, Friesland). De geplande aanleg van het kabeltracé brengt bodemverstorende graafwerkzaamheden met zich mee, waarbij eventueel aanwezige archeologische resten kunnen worden verstoord dan wel vernietigd. De gemeente De Fryske marren heeft (voor zover bekend) geen eigen archeologische verwachtings- of beleidskaart, maar volgt in deze de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De FAMKE stelt dat er voor 2 perioden archeologisch (karterend) onderzoek nodig is (zie verder paragraaf 4.1).
Op basis van het bureauonderzoek kunnen een 8-tal zones (1, 2, 5, 8, 9, 11 – 13 )worden aangewezen waar 1) sprake is van open ontgraving, 2) de verplichting tot karterend onderzoek (FAMKE), 3) die nog niet eerder zijn onderzocht en 4) niet gelegen zijn in de bestaande leidingstraat. Op deze locaties (zie de onderstaande
afbeeldingen) bestaat een kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit (met name) de periode steentijd – bronstijd (top pleistocene dekzand), de ijzertijd en Romeinse tijd (top veenpakket). De kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de middeleeuwen (bovengrond) wordt lager ingeschat maar niet uitgesloten.
(Selectie)advies.
Op basis va de resultaten en conclusies van het bureauonderzoek kan het onderstaande (selectie)advies worden geformuleerd:
1. Ten eerste wordt geadviseerd om geen nader onderzoek uit te voeren ter plaatse van de gestuurde boringen (met uitzondering van de in- en uittredepunten);
2. Geadviseerd wordt om zones 3, 4, 6, 7 en 10 vrij te geven vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen en het feit dat de kans zeer klein is dat hier binnen de ontgravingsdiepte van circa 0,8 m– mv nog sprake is van een intact archeologisch niveau;
3. Tenslotte wordt geadviseerd om zones 1, 2, 5, 8, 9, 11 – 13 nader te onderzoeken middels een Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. karterende boringen. Conform de FAMKE dient dit karterend booronderzoek te bestaan uit 3 boringen per ha. En voor het uiterste oosten uit 12 boringen per ha. Wij stellen voor om binnen zones 1, 2, 5, 8, 9 en 11 één boring om de 50 m (of ten minste bij het in- en uittredepunt van een gestuurde boring) te zetten en binnen zones 12 – 13 één boring om de 25 m te zetten (of ten minste bij het in- en uittredepunt van een gestuurde boring). Hiermee worden ons inziens meer dan genoeg boringen gezet om 1) de bodemopbouw en -kwaliteit (gaafheid) te bepalen, 2) de aan- of afwezigheid van een intact veenpakket dan wel podzolbodem (in het dekzand) te bepalen en 3) de te bepalen of er binnen de ontgravingsdiepte (van 0,80 m – mv) een vindplaats aanwezig kan zijn. Gezien de ontgravingsdiepte van 0,8 m – mv wordt geadviseerd om de reguliere boringen door te zetten tot 2,0 m – mv en die bij de in- en uittredepunten van de gestuurde boringen tot 4,0 m – mv. In totaal wordt uitgegaan van 20 boringen (6 tot 2,0 m – mv en 14 tot 4,0 m – mv).
De implementatie van de bovenstaande aanbevelingen is afhankelijk van het oordeel van de bevoegde overheid, in dezen de gemeente De Fryske Marren, of diens archeologisch adviseur (de Provincie Friesland). Deze dient een selectiebesluit te nemen.
Addendum d.d. september 2022: onderhavige rapportage is voorgelegd aan de opdrachtgever. Het is onbekend of de onderhavige rapportage ook is voorgelegd aan de bevoegde overheid.
Antea Group Archeologie 2020/186
ISSN: 1570-6273