Op het voormalige Veemarktplein aan de Croeselaan in Utrecht is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op de locatie staat de bouw van twee woontorens gepland, Wonderwoods, waarbij de thematische insteek ligt in de verbinding tussen stedelijk wonen en groen. Uit het archeologisch onderzoek is gebleken dat de locatie in het verleden altijd al een soort grens, of misschien beter: een plaats van symbiose tussen verschillende werelden, is geweest. Ten eerste was de omgeving lange tijd bosrijk. De vondst van een begraven edelhert op het terrein van Wonderwoods is wellicht te zien als een rituele markering van de grens tussen de bewoonde wereld en de wilde wereld van het woud in de laat-Romeinse tijd. Ten tweede bevond zich hier tot in de middeleeuwen een oude zijtak van de Rijn. Het water vormde een natuurlijke grens met de hogere zandruggen die geschikt waren voor bewoning. De rivier was een belangrijke levensader waarlangs in de vroege middeleeuwen nederzettingen ontstonden en weer verdwenen toen de rivier ging verlanden. Langs het tracé van de oude waterloop bleven paden bestaan, waaronder het historische Lijnpad dat door het plangebied loopt. Ten derde bevond het terrein van Wonderwoods zich buiten de oude stadskern van Utrecht en kan het tot begin van de 20e eeuw beschouwd worden als buitengebied, gelegen op de grens van stad en platteland. Van de 17e tot en met de 19e eeuw bleef het terrein nog ver buiten de stedelijk bebouwing liggen. Het stadsuitbreidingsplan Moreelse was niet
verder gekomen dan de aanleg van de moesgrachten, waarvan de Blekersgracht (de latere Croeselaan) de westgrens vormde. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw verscheen de eerste stedelijke bebouwing, onder andere in hetplangebied in de vorm van arbeiderswoningen langs de Blekersgracht. Het buitengebied met boerderijen als Lubbenes en Rustpunt bleef nog tot de jaren 30 van de vorige eeuw op de grens met de stad aanwezig. Aan het eind van de jaren 30 is definitief een eind gekomen aan dit landelijke karakter. De Blekersgracht werd gedempt, boerderijen werden samen met de arbeiderswoningen gesloopt en het hele gebied kwam binnen de stedelijke inrichting te liggen: eerst alsVeemarktterreinen, later als parkeerterreinen bij de Jaarbeurs en in de nabije toekomst als een groene woonplek op een oude grens van water, woud en wonen.
BAAC heeft tussen 6 en 27 juli en tussen 22 oktober en 11 november 2020 in opdracht van G&S Vastgoed/Wonderwoods Development BV een proefsleuvenonderzoek met een doorstart naar een opgraving uitgevoerd in het
plangebied Veemarktplein Wonderwoods. Daaraan voorafgaand is tussen 18 september en 27 november 2019 een archeologische rioolbegeleiding uitgevoerd in opdracht van gemeente Utrecht. Tevens hebben nog noodwaarnemingen
plaatsgevonden door gemeente Utrecht, afdeling Erfgoed. Tijdens het onderzoek zijn zeven proefsleuven en drie opgravingsputten onderzocht. De totale oppervlakte van de proefsleuven bedraagt 1403 m2, die van opgraving is 2913
m2 (daar bovenop is nog 1011 m2 aan extra vlakken aangelegd). Bij de archeologische rioolbegeleiding zijn in totaal drie sleuven met een totale oppervlakte van circa 582 m2 onderzocht. Ten slotte hebben nog door BAAC archeologische begeleidingen plaatsgevonden tijdens en na het reguliere veldwerk.
Het plangebied ligt op de stroomgordel van de Oude Rijn die in het plangebied actief was tussen de midden-bronstijd en de 9e eeuw. Het plangebied kent een duidelijke driedeling: centraal door het plangebied loopt de restgeul van
de Lijnpadrijn. Deze restgeul was nog actief tijdens de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. Ten noorden van de restgeul ligt een duidelijk hoger liggende kronkelwaardzone, waarvan de actieve periode op grond van de OSLdateringen
al uit de midden-bronstijd tot vroege ijzertijd dateert. De Oude Rijn verplaatste zich toen nog naar het westen en/of zuidwesten toe. Ten zuiden en zuidwesten van de Lijnpadrijn ligt het kronkelwaardreliëf duidelijk lager en dateert daar uit de 8e-11e eeuw. De Lijnpadrijn begon omstreeks de late 9e eeuw of in de 10e eeuw te verlanden. Deze datering is gebaseerd op basis van de continue aanwezigheid van het pollen van korenbloem.
Op de oevers van de Lijnpadrijn waren in elk geval vanaf de 9e eeuw akkers aanwezig waarop rogge en andere granen geteeld zijn en waarin veelvuldig korenbloem als akkeronkruid voorkwam. Het landschap was half open, met eik, beuk, haagbeuk en hazelaar op de hogere delen en els en wilg op de lagere delen.
De vroegste resten binnen het plangebied stammen uit de laat-Romeinse tijd. Op de noordelijke kronkelwaardrug hebben mensen uit de omgeving van het waarschijnlijk bosrijke gebied, dichtbij de oevers van de rivier een vrouwelijk
edelhert begraven. Op basis van de 14C-datering van een teenkootje blijkt het dier tussen 329 en 433 na Chr. te zijn overleden. Het dier is zorgvuldig in de kuil gelegd en vertoont geen sporen van slacht. De dierbegraving doet sterk denken aan een graf in Heeten (Overijssel), waar eveneens een hert is begraven. In dat geval net buiten de rand van een laat-Romeinse nederzetting. Binnen en op de grens van de nederzetting in Heeten zijn bovendien twintig begraven runderen en paarden bijgelegd, allemaal intact en zonder slachtsporen. Waarschijnlijk zijn de dieren geofferd en begraven. De gedomesticeerde dieren op de rand en binnen de nederzetting; het wilde hert buiten de nederzetting. Is het begraven hert uit Wonderwoods in een vergelijkbaar wereldbeeld als in laat-Romeins Heeten in de bodem terecht gekomen? In dat geval zou het kunnen zijn dat het begraven edelhert zich ook hier net buiten de bewoning bevond, hetgeen verklaart waarom hiervan verder ook geen andere duidelijke sporen of vondsten zijn aangetroffen. Mogelijk is deze bewoning verder naar het noorden of oosten op de kronkelwaard te verwachten, buiten het huidige onderzoek.
Vanaf de tweede helft van de 7e eeuw vestigen zich in de noordelijke hoek van het plangebied mensen op de kronkelwaard. Deze bewoning gaat in ieder geval door tot het eerste kwart van de 8e eeuw, maar indirect zijn er aanwijzingen dat de mensen tot in de 9e of wellicht 10e eeuw nog aanwezig waren. Er wordt een erf ingericht met een huis en vijf bijgebouwen. Uit de overlap van de verschillende structuren is af te leiden dat er meer bewoningsfasen zijn geweest waarbij het erf opnieuw is ingericht en gebouwen vervangen. Het huis heeft afmetingen van circa 14 bij 6,4 m en is van het smalle huistype uit Dorestad, dat te dateren is in de 6e tot en met 8e eeuw. Ter hoogte van Hoogeweide 12 in Leidsche Rijn, ten westen van de toenmalig te verbreden A2, is een vergelijkbaar huis opgegraven, dat is gedateerd in de 8e eeuw. Het aardewerk dat uit de sporen afkomstig is, betreft gedraaid en handgevormd aardewerk (voorraadpotten, tuitpotten) in de Merovingische aardewerktraditie. Een belangrijk aandeel is afkomstig uit het Duitse Vorgebirge
tussen Bonn en Keulen. De bewoners moeten akkers hebben gehad in de beboste omgeving langs de rivier. Voor de 9e of 10e eeuw is dat vrij zeker te zeggen op basis van het pollenspectrum, maar omdat er in de sporen van het erf ook beenderen zijn aangetroffen van ossen, die primair als lastdier worden gebruikt, is het aannemelijk dat ook al eerder land werd bewerkt. Verder waren in mindere mate schapen en/of geiten aanwezig in de nederzetting. Er werd ten slotte zoetwatervis gegeten, waaronder karper, snoek, baars, paling en houting.
In de 12e of 13e eeuw wordt de noordelijk kronkelwaardrug na een bewoningshiaat van enkele eeuwen weer ingericht als erf. Hiervan zijn alleen erfgreppels en een omgreppelde hooiberg teruggevonden. De boerderij zelf bevond zich waarschijnlijk verder naar het noorden net buiten het plangebied. Het opgegraven, zuidelijk deel van het erf is 40 bij 18 m en wordt aan zuidoost- en zuidwestzijde begrensd door greppels. De vijfroedige hooiberg heeft een kringgreppel met een binnendiameter van circa 7,7 m. Vooralsnog zijn hooibergen met kringgreppels bekend van erven uit het Nederlands rivierengebied (alsook in Utrecht), die niet vroeger dateren dan de 12e eeuw. Het volmiddeleeuwse erf van Wonderwoods dateert dan waarschijnlijk ook niet eerder dan de 12e eeuw. Uit de sporen komt vooral opgespit
aardewerk afkomstig van het oudere, vroegmiddeleeuwse erf. Het vondstmateriaal dat met de bewoning in verband gebracht kan worden, is vooral in de geul en aanverwante lagen terecht gekomen; deze bevond zich toen in de laatste
fase van verlanding. Vanuit de boerderij werden akkers bewerkt waarop granen en rogge verbouwd zijn. Een opmerkelijk vondst betreft het pollen van druif. Mogelijk bloeide ergens op het erf een wijnrank.
Waarschijnlijk heeft de boerderij langs een historisch pad gelegen, het Lijnpad. De eerste historische vermelding hiervan stamt uit 1239. De oudste afbeelding ervan is te zien op een kaart van Jacob van Deventer uit 1569. Het pad volgt op deze kaart de slingerende restgeul ten zuiden van de historische stadkern van Utrecht. Erlangs bevinden zich meerdere boerderijen, met uitzondering van de bocht ter hoogte van het huidige plangebied. Aangezien het Lijnpad, dat de laatste eeuwen diende als toegangsweg naar de nabij gelegenhofstede Lubbenes, zich binnen de contouren
van het onderzoek bevond, kon het onderzoek zich richten op de oorsprong en opbouw van dit pad. De middeleeuwse oorsprong van het pad kon echter niet worden vastgesteld. Er zijn archeologisch geen aanwijzingen dat het pad ouder
is dan de 17e eeuw. Het lijkt erop dat omstreeks die periode ter hoogte van het pad een dijkje is aangelegd, waarvoor zand is gewonnen uit de nabijgelegen zandige kronkelwaardrug. Hiervan zijn binnen het onderzoek mogelijk de kuilen
teruggevonden. Daarna is het pad verschillende keren verhard met gebroken puin en tot in de jaren 20 van de vorige eeuw in gebruik gebleven. Aan weerszijden van het pad bevonden zich bermsloten.
Toen de Croeselaan nog de Blekersgracht was, de meest westelijke “moesgracht” uit het stadsuitbreidingsplan Moreelse, werden hierlangs vanaf de tweede helft van de 19e eeuw woningen gebouwd. In 1874 werd een rij van achttien arbeiderswoningen gebouwd. Van zeventien van deze woningen zijn de resten teruggevonden binnen het plangebied. Deze resten bestonden uit kolenkelders, schrob- en afvoerputten, goten, waterputten, beerkelders en tuinmuren. Van vijf vroegere woningen is alleen een fragment van een diepgefundeerde tuinmuur met het vloerfragmentvan een mestput aangetroffen; deze bevond zich ter hoogte van de gedempte noordelijke bermsloot langs het Lijnpad. Hoewel de voorgevel niet in het zicht is gekomen, kan ervan uitgaan worden dat de woningen afmetingen
van circa 8 bij 4 m hadden. De tuinen waren circa 3,5 m diep. De achttien woningen waren toegevoegd aan een rij van vijf bestaande woningen. De nok van deze woningen was wat lager, maar de percelen waren wat breder. Veel van de
aangetroffen elementen werden in het verleden door de buren gedeeld. De kolenkelders zijn per twee woningen in één stuk gebouwd en gescheiden door een tussenmuurtje op de vloer. Goten leidden naar gezamenlijke afvoerputten
vlakbij de achtergevels, tenminste twee waterputten voorzagen meerdere huizen van water, en onder de tuinmuren zijn in totaal vier beerkelders gebouwd waarop de privaten van meerdere huizen afvoerden. Uit het vondstmateriaal dat
uit de verschillende contexten is verzameld en monsters die zijn onderzocht, is een sociaal-economische status af te leiden die goed past bij arbeidershuishoudens. Het vondstcomplex uit de beerkelders bestaat vooral uit huishoudelijke
goederen, zoals serviesgoed, voorraad- of andere potten (mosterdpot, margarine), theepotten, schoteltjes, een fles, een botervloot. Het aardewerk is veelal afkomstig uit Maastricht. Het metaal bestaat onder andere uit (een hengsel van)
geëmailleerd vaatwerk en een carbidlamp. Er werden vrij gangbare fruitsoorten gegeten, maar ook vijgen en druiven waren geliefd. Verder werd vooral zeevis gegeten, zoals haring, kabeljauw, schol, platvis en poon. Zoetwatervissen, zoals
rietvoorn, blankvoorn, snoek en baars, stonden wat minder vaak op het menu. Behalve van kip zijn geen dierenbotten aangetroffen; dat slachtafval is eerder in de gedempte sloten van het Lijnpad achter de woningen terechtgekomen. Als
laatste kan vermeld worden dat in het weiland waarschijnlijk ooit door de bewoners een kat is begraven.
adobe acrobat document, 9.0