ADC ArcheoProjecten heeft in juli 2019 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Trekweg nabij de Praamweg te Lelystad. De aanleiding van het onderzoek is de voorgenomen aanleg van enkele poelen in het kader van een foerageergebied voor o.a. de kiekendief. Door Buro de Brug is in 2018 een uitgebreid bureauonderzoek geschreven voor verscheidene locaties, waaronder de in dit rapport te behandelen poelen. De resultaten van deze bureaustudie liggen ten grondslag aan de uitvoering van het booronderzoek. Voor de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwezen naar het originele rapport1 De aan te leggen poelen liggen volgens het bureauonderzoek in of nabij de risicozones 2, 7 en 8. Voor risicozone 8 wordt de impact op de archeologie als volgt omschreven: Het gebied in risicozone 8 heeft een ‘Hoge potentie, omdat het dekzand tot dicht onder maaiveld komt. Boomwortels kunnen eventuele vindplaatsen beschadigen. Watergangen kunnen vindplaatsen beschadigen. Hoge kans op organisch en anorganische artefacten en sporen van jagers-verzamelaars en vroege landbouwers. Scheepswrak: geen bekend. Vliegtuigwrak: onbekend.’ Voor risicozone 2 en 7 geldt het volgende: Het gebied in risicozone 7 heeft een ‘Matige kans op organisch en anorganische artefacten en sporen van jagers-verzamelaars en vroege landbouwers. Scheepswrak: geen bekend. Vliegtuigwrak: onbekend’. Het gebied in risicozone 2 heeft een ‘Geringe kans op organisch en anorganische artefacten en sporen van jagers-verzamelaars en vroege landbouwers. Scheepswrak: geen bekend. Vliegtuigwrak: onbekend’ ‘Op hoog opduikende dekzanden, rivierduinen of Oude Getijdeafzettingen kunnen archeologische waarden verstoord worden.’ Vergraving van hoog opduikende dekzanden, rivierduinen of Oude Getijdeafzettingen - die boven het grondwater uit steken - kan archeologisch waardevolle lagen aantasten. Daarmee is een risico op verstoring van archeologische waarden beperkt aanwezig. Tijdens de voorbereiding van het onderzoek is aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat ook in zone 2, 7 en 8 het dekzand ondieper ligt dan 2 m –mv vanwege voortgaande inklinking van het bovenliggende pakket. Ten opzichte van de initiële advisering zijn enkele locaties van de geplande ingrepen gewijzigd. Om de kans op het aantreffen van archeologische waarden binnen de ontgravingsdiepte op deze locaties vast te stellen wordt verkennend booronderzoek geadviseerd. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. In het plangebied bevindt zich een lithostratigrafische opbouw zoals die bij het vooronderzoek min of meer verwacht werd.2 Alleen al op basis van de uitgevoerde boringen is duidelijk dat het Pleistocene oppervlak, dat wordt gevormd door het dekzand, vrij grillig verloopt. Er bevinden zich hoogteverschillen van enige decimeters binnen korte afstand. Ook het type bodem dat wordt aangetroffen in het dekzand varieert van een matig ontwikkelde vaaggrond tot een (dunne) veldpodzol. Alleen in boring 2 en boring 9 bevindt zich de top van het dekzand hoger dan 8 m – NAP. In de overige boringen ligt het dieper of is het tot een diepte van tenminste 8 m –NAP niet aangetroffen. Daarboven bevindt zich het basisveen dat ten gevolge van de vroegste vernatting tijdens het Vroeg-Atlanticum in het gebied is gevormd. De bruine kleur duidt op een elzenbroekvegetatie, maar er bevinden zich geen macroscopisch herkenbare plantenresten in dit veen. Het veen gaat langzaam over in een detritus-veen met ook hierin geen duidelijk herkenbare plantenresten. De verdere ontwikkeling van kleinschalige venen tot een groot en waarschijnlijk relatief diep aaneengesloten meer heeft zijn uiting in de vorming van een dikke laag gyttja, behorend tot de Flevomeer laag (Laagpakket van Wormer). Deze zeer herkenbare afzetting van detritus in de vorm van aquatische plantaardige en dierlijke resten uit een diepe waterkolom, vrijwel zonder klastisch materiaal, is in de directe omgeving veelvuldig aanwezig. In de boringen bevinden zich geen afzettingen van getijdengeulen of kreken uit de periode tot ruwweg 1200 BP. Almere afzettingen zijn wel overal aanwezig in de vorm van relatief humeuze, sterk siltige klei met veel kleine schelpen of schelpresten. In enkele boringen lijkt de ondergrens erosief, dit is echter niet overal duidelijk vast te stellen. De top van de afzettingen wordt gevormd door Zuiderzee afzettingen, herkenbaar door het hoge gehalte aan silt en zand, alsmede de kenmerkende fijne gelaagdheid en concentraties van schelpfragmenten. In één boring wordt mogelijk kustzand aangetroffen, vergelijkbaar met kustzanden die in de omgeving van de Knar worden aangetroffen.