Van woensdag 19 augustus tot dinsdag 1 september 2009 is in opdracht van de gemeente Bergeijk een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-p) uitgevoerd in het plangebied Tiliaans-Noord/Oostzijde, dat door ons wordt aangeduid met het toponiem Tiliaans-Noord. Dit onderzoek is uitgevoerd door ACVU-HBS. Tijdens het onderzoek zijn 37 proefsleuven aangelegd en is 4537 m2 onderzocht. Het terrein is voor het grootste deel onverstoord; alleen rond de sleuven 3, 12 en 28 zijn recente verstoringen aangetroffen.Daar deze verstoringen waarschijnlijk zijn veroorzaakt door het weghalen van plaatselijk aanwezige bebossing betreft het een fenomeen met een beperkte ruimtelijke spreiding. Verder zijn er in de sleuven 3 en 4 sporen van een cultivator aangetroffen. Door de dikte van het esdek betreft het echter ondiepe verstoringen met een geringe impact op de conservering van aanwezige grondsporen.In diverse sleuven zijn delen van hoofd- en bijgebouwen uit de IJzertijd aangesneden. Binnen het onderzoeksgebied varieert de spoordichtheid sterk, zoals verwacht mag worden bij een nederzettingsmodel van ‘zwervende erven’. Tevens zijn een middeleeuwse/nieuwetijdse weg enverkaveling uit dezelfde periode teruggevonden. Het betreft drie vindplaatsen (A tot en met C), die het gehele plangebied bestrijken. Voor het waarderen van archeologische vindplaatsen wordt in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) een aantal criteria gegeven, die elk een score van 1, 2 of 3 (laag, middel, hoog) toegekend krijgen. Een vindplaats wordt op basis van fysieke kwaliteit in principe als behoudenswaardig aangemerkt indien sprake is van een (bovengemiddelde) score van 5 of 6 punten. Voor wat betreft de inhoudelijke kwaliteit is een vindplaats behoudenswaardig bij een score van 6 of 7 punten. De fysieke kwaliteit heeft betrekking op, onder andere, de gaafheid van sporen en eventuele vindplaatsen. Dat wil zeggen, zijn zij compleet, zonder significante fysieke beschadigingen.Als wordt gekeken naar de gaafheid van de vindplaatsen dan kan allereerst worden geconstateerd dat het vanaf de Middeleeuwen opgebrachte plaggendek een beschermende deken heeft gevormd, waardoor op diverse plaatsen de natuurlijke bodemopbouw (A, E en B-horizont) nog volledig intact is. Dit betekent dat ook archeologische sporen voor een groot deel beschermd zijn tegen recent grondverzet. De relatie tussen sporen en vondsten mag daarmee eveneens als intact verondersteld worden. Om deze redenen geldt voor de vindplaatsen A en C dat de score voor gaafheid ‘hoog’ is (score 3). De verkaveling van vindplaats B lijkt op diverse plaatsen te zijn opgenomen in de bouwvoor.Voor deze vindplaats kan worden volstaan met een gemiddelde gaafheid (score 2).Het criterium conservering heeft betrekking op de bewaartoestand van vondsten (zowel anorganisch als organisch) en ecologisch materiaal. De conservering van anorganische vondsten (aardewerk en steen) is goed en vergelijkbaar met die op andere vindplaatsen in Zuid-Nederland.Hetzelfde geldt voor vondsten van organisch materiaal (hout, leer en bot). Deze zijn tijdens het veldonderzoek echter niet aangetroffen. Vondsten uit deze materiaalcategorieën worden op de zandgronden alleen in diepe sporen (zoals waterputten) onder het grondwaterniveau gevonden. De conservering van vondsten en ecologisch materiaal kan daarmee als gemiddeld (score 2) gewaardeerd worden.Voor wat betreft inhoudelijke kwaliteit geldt inzage vindplaats A een bovengemiddelde score. Hoewel vindplaatsen uit de IJzertijd niet per definitie zeldzaam zijn, is uit het gebied rond Luyksgestel nog geen enkele vorm van prehistorische bewoning bekend. Zowel de zeldzaamheid als informatiewaarde scoort daarmee hoog (score 3), zeker als gekeken wordt naar een mogelijk verband met de aanwezige prehistorische grafstructu(u)r(en) in een straal van enkele kilometers rond het plangebied. De ensemblewaarde scoort in principe ook hoog, aangezien het vrijwel zeker vrijliggende IJzertijd-erven betreft die bestaan uit hoofd- en bijgebouwen.Voor de vindplaatsen B en C geldt dat de aangetroffen verkavelingssporen en de weggreppels geen ongewoon verschijnsel zijn op opgravingen in het Zuid-Nederlandse dekzandgebied. Tevens lijken de meeste greppels overeen te komen met het verkavelingspatroon zoals zichtbaar op kaartmateriaal uit de 19e eeuw. De criteria zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde scoren daarmee laag. Onderzoek naar de vindplaatsen B, C zal weinig toevoegen aan hetgeen reeds bekend is over de geschiedenis en ontwikkeling van het onderzoeksgebied.Gezien de bovengemiddelde score van 5 voor fysieke kwaliteit en 9 voor inhoudelijke kwaliteit is vindplaats A als behoudenswaardig aangemerkt en zal deze moeten worden ingepast in de huidige besluitvorming (behoud in situ). Indien dit onmogelijk blijkt is behoud ex situ (opgraven) noodzakelijk.