Uit het veldonderzoek blijkt dat plaatse van de boringen nabij de bestaande bebouwing de oorspronkelijke bodem is vermengd met opgebrachte grond of is verwijderd. De niet recent geroerde grond bestaat uit overslagronden die hier in de late middeleeuwen of nieuwe tijd zijn afgezet bij een dijkdoorbraak. In drie van de vijf boringen is een maximaal 50 cm dik pakket oeverafzettingen waargenomen. De ondergrond bestaat steeds uit komklei en komt voor vanaf 1,1 à 1,3 m -mv. De komgronden waren vanwege periodieke overstromingen niet geschikt voor bewoning. De oeverafzettingen die vanaf 0,8 m -mv zijn aangetroffen waren dat mogelijke wel. Oude oppervlaktes lijken gezien de geleidelijke overgang met het bovenliggende materiaal niet geërodeerd, maar vegetatiehorizonten die duiden op het voorkomen van een oud oppervlak zijn in deze rivierafzettingen niet aangetroffen. De kans dat archeologische resten in het plangebied voorkomen is gezien de waargenomen dijkdoorbraakafzettingen en verstoringen klein. Ook de verwachting op het voorkomen van resten in de dieper gelegen niveaus (oever- en komafzettingen) is respectievelijk vanwege het ontbreken van een vegetatiehorizont en vanwege de natte omstandigheden die hier altijd geheerst zullen hebben niet groot.