In opdracht van De Kempen BV heeft IDDS Archeologie in juni 2011 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Secretaris L. Jansenstraat (ong.) in Best, gemeente Best. De aanleiding voor dit onderzoek is de aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen voor de aanleg van een onderkelderd appartementengebouw. Graafwerkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling zullen zorgen voor een bodemverstoring tot een diepte van maximaal 3,0 m beneden maaiveld. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied gelegen is in het zuidelijk zandgebied in de zogenaamde Roerdalslenk. Op de geomorfologische kaart is het plangebied niet gekarteerd vanwege diens ligging binnen de bebouwde kom van Best. Op basis van in de omgeving aanwezige geomorfologische eenheden ligt het plangebied hoogstwaarschijnlijk op een dekzandrug. Aangezien het dekzand aan het eind van de laatste ijstijd (het Weichselien) is afgezet, kan op het dekzand bewoning hebben plaatsgevonden vanaf het Laat-Paleolithicum. Op basis van de bodemkaart zijn in het plangebied ook mogelijk hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig. Dit zijn gronden met een humeus dek dat ten behoeve van akkerbouw kan zijn opgebracht sinds mogelijk de Late-Middeleeuwen. De aanwezigheid van dit dek kan er voor hebben gezorgd dat eventueel er onder gelegen archeologische resten beschermd zijn gebleven tegen bodemverstorende invloeden als ploegen. Uit het historisch onderzoek is gebleken dat het plangebied zich in de dorpskern van Best bevindt, op nog geen 125 m van de Sint-Odolfuskerk. Gezien de datering van de voorloper van de kerk, een houten kapel, is Best ontstaan in de Late-Middeleeuwen. Deze kapel en de kerk lagen langs de Hoofdstraat waarlangs bebouwing is ontstaan. Het plangebied ligt ten noorden van de bebouwing aan de Hoofdstraat en kan daarom resten bevatten van schuren, afvallagen, beerkuilen en waterputten. Uit het veldonderzoek is gebleken dat in de ondergrond van het plangebied een humeus dek aanwezig is met een dikte van 40 tot 110 cm. Onder het humeus dek bevindt zich een verrommelde overgangslaag naar het daaronder gelegen ‘schone’ dekzand en leemafzettingen. In dit dekzand en leemafzettingen zijn geen podzolhorizonten en alleen een C-horizont aangetroffen. Dit betekent zeer waarschijnlijk dat de top van het dekzand/leemafzettingen verstoord is geraakt en in de overgangslaag is opgenomen. Dit betekent dat eventueel aanwezige archeologische resten in de (vroegere) top van het dekzand zijn verwijderd. Alleen diep reikende sporen (bijvoorbeeld van huispalen of waterkuilen) die vanaf het Neolithicum dateren, kunnen nog in het resterende dekzand aanwezig zijn. Gezien het feit dat het plangebied zich in de dorpskern van Best bevindt, kunnen zich ook nog resten van beerkuilen en waterputten in de C-horizont bevinden. De verwachting op dit soort sporen is hoog gezien de ligging op een dekzandrug en in een dorpskern. Er wordt geadviseerd om in het plangebied archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Middels een roefsleuvenonderzoek wordt inzicht verkregen in de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. Een proefsleuvenonderzoek geeft daarmee duidelijkheid over de aard, ouderdom en verspreiding van de vindplaats en mogelijk ook inzicht in de waarde ervan.
B&G rapport 1233
Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase