Op grond van de bekende geologische, landschappelijke, aardkundige, archeologische en historische gegevens in en rond het plangebied kan de archeologische verwachting worden bepaald. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn38 ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische waarde (categorie 4, Zie Afbeelding 12). Dit komt overeen met de verwachting in het bureauonderzoek. Op basis van het onderzoek direct ten westen van het plangebied kan worden bepaald dat de ondergrond van het plangebied bestaat uit smeltwaterafzettingen (matig fijn tot matig grof, grind, wortel en leemhoudend zand) die zijn bedekt met een dunne laag dekzand. De bovengrond zou bestaan uit een beekeerdgrond. De samenstelling van de bodem en de mate van intactheid van de bodemopbouw zijn gecontroleerd met behulp van 6 verkennende boringen ter plaatse van de nieuwe stal. Hieruit blijkt dat de oorspronkelijke bodem in het subrecente verleden, waarschijnlijk tijdens de bouw van de bestaande stal, machinaal omgezet is tot in de top van de C-horizont. De bovenlaag is erg puinrijk. De laag daaronder bestaat uit een menglaag van bruingrijze zandige klei waarin zich veel roodbruine oerbrokjes bevinden die een aanwijzing vormen voor de oorspronkelijke bodemopbouw (humuspodzol). Met de uitgevoerde grondbewerkingen is naar verwachting 5 tot 45 cm van het oorspronkelijke bodemprofiel (C-horizont, moederbodem) verdwenen. Hiermee zijn naar verwachting ook potentiële archeologische vindplaatsen verdwenen met uitzondering van de diepste sporen zoals greppels en waterputten. De resterende afgetopte grindige daluitspoelingswaaierafzettingen zijn bovendien niet erg geschikt voor landbouwdoeleinden, waardoor de trefkans op vindplaatsen voor landbouwende samenlevingen bijgesteld kan worden naar laag. Sporen van Steentijdvindplaatsen zijn lastig op te sporen met archeologisch booronderzoek, maar vanwege het ontbreken van een intact bodemprofiel is ook hiervoor de verwachting laag.