De ontgraving van een kelder in het dubbelpand Spuistraat 3A/ Nieuwezijds Voorburgwal 16 is in maart 2011 archeologisch begeleid om inzicht te krijgen in de opbouw van de ondergrond en de bouwgeschiedenis van de locatie te documenteren.
De ondergrond bestaat uit een serie ophogingen die op het natuurlijk veen zijn
aangebracht. Uit het oplopende niveau van de onderste ophoging (S 28) zou kunnen worden afgeleid dat de grond die vrijkwam bij het ontgraven van de achterburgwal is gebruikt om langs de stadskant van de nieuwe gracht het maaiveld te verhogen en verstevigen. Ter hoogte van de voorburgwal bleef het gebied lager en drassig getuige het dunne kleipakket met takjes en een gelaagde structuur (S 26 en S 27). De vondsten uit deze niveaus worden gedateerd tussen 1375 en 1425 (SP7-10). Voorafgaande aan de bebouwing na 1525 is het terrein tussen beide burgwallen op één niveau gebracht door de oostzijde omvangrijk op te hogen met een harde kleiige veenophoging (S 6/S 25).
De eerste bebouwing ter hoogte van de huidige Spuistraat was een pand dat
parallel aan de achterburgwal stond. Deze situatie is zichtbaar op de vogelvluchtkaart van Cornelis Anthonisz. uit 1544 . De beerput van dit pand bevatte een voor de 16de eeuw kenmerkend vondstcomplex. Rond 1600 is het grote pand vervangen door twee smallere naast elkaar gelegen panden van 6,5 m lengte waarbij de huidige perceelindeling ontstond. Deze ingreep verklaart de locatie van de 16de-eeuwse beerput ter hoogte van de huidige voorgevel onder de indelingsmuur tussen de nummers Spuistraat 3A en 3B (S 32).
De oudste bouwsporen ter hoogte van de Nieuwezijds Voorburgwal zijn een
pakket mortel en bouwpuin (S 5), met opvallend veel fragmenten van daktegels, waarmee de ophoging (S 6/25) bouwrijp was gemaakt, en een staalfundering op 9,5 m uit de voorgevel bestaande uit een eikenhouten balk op kespen in een grindbed (S 16). De boom waaruit de balk is gezaagd is geveld in 1551. In de tweede helft van de 17de eeuw is het metselwerk op deze fundering vernieuwd. Mogelijk houdt deze ingreep verband met de bij het bouwhistorisch onderzoek geconstateerde aanpassingen aan de kap in deze periode.
Op het binnenterrein tussen beide panden werd in de 18de eeuw een waterkelder
aangelegd. Voor 1820 is de 6 m lange binnenplaats omgebouwd tot inpandige
opslagruimte en zijn de beide panden op de begane grond samengevoegd tot de huidige, bijna 22 m lange doorlopende ruimte.