Laagland Archeologie heeft in september 2022 een bureauonderzoek uitgevoerd aan het Prinsenplein 42 te Meppel. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de herontwikkeling van het plangebied.
Het onderzoek is uitgevoerd conform het protocol SIKB KNA 4002.
Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied binnen de historische kern van Meppel ligt. Op basis van bodemkundige gegevens is vastgesteld dat in het plangebied (verspoeld) dekzand aanwezig is, dat mogelijk is afgedekt door veen. Op basis van archeologische gegevens is bekend dat de omgeving van het plangebied vanaf de 16e eeuw is bewoond, waarbij een stadsophoging met een dikte van 1 à 2 m is ontstaan.
Voor archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met Vroeg-Neolithicum geldt een lage archeologische verwachting, omdat archeologische resten uit deze periode vermoedelijk zijn vergraven als gevolg van latere graafactiviteiten in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Vanaf het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen was het plangebied te nat en daardoor ongeschikt voor bewoning. Vanaf de Late Middeleeuwen wordt het plangebied ontgonnen en wordt het bij de historische kern van Meppel betrokken. Daarom geldt een hoge archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
Op basis van het bureauonderzoek worden archeologische resten verwacht. Indien hier bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden, is archeologisch vervolgonderzoek van toepassing. Geadviseerd wordt om na de sloop van de bovengrondse bebouwing een proefsleuvenonderzoek uit te voeren met een mogelijk doorstart naar een opgraving. Booronderzoek is voor deze locatie weinig geschikt, omdat het vaak niet goed mogelijk is om subrecent verstoorde lagen van oudere ophogingspakketten te onderscheiden. Booronderzoek is daarnaast ongeschikt om resten van oude funderingen en dergelijke op te sporen.
Het bevoegd gezag neemt het advies over en neemt het volgende selectiebesluit. Voorafgaande aan de sloop van de ondergrondse funderingen dient er een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Hierbij worden een deel van de te sporen funderingen onderzocht. Als uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er binnen het plangebied spraken is van archeologisch relevante funderingen zal er een archeologische begeleiding van de ondergrondse sloop plaats moeten vinden. Als uit het proefsleuvenonderzoek verder blijkt dat er behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, za; er een opgraving moeten plaatsvinden. Voorafgaande aan het archeologisch onderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld en getoetst te worden door het bevoegd gezag.
Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).