Op grond van het bureauonderzoek werden in het plangebied lage enkeerdgronden verwacht. Hoewel er wel sprake is van een opgebracht dek, is deze dunner dan 50 cm, waardoor deze niet aan de classificatie ven enkeerdgrond voldoet. Het opgebrachte dek rust direct op de C-horizont (meestal zandig) en is daarom als een vlakvaaggrond geïnterpreteerd. In de meeste boringen is alleen zand van de strandwal aangetroffen. In boring 2 is een veenlaag aangetroffen, die zich waarschijnlijk heeft gevormd binnen een lager gelegen deel van de strandwal, waar de grondwaterstand relatief dicht aan het oppervlak ligt. In boring 6, die het verst richting het zuidoosten ligt, zijn naast zand ook nog kleiige afzettingen aangetroffen. Mogelijk ligt boring 6 in de buurt van de overgang van de strandwal naar de strandvlakte (Fig. 2.2), die in het zuidoosten aanwezig is en waar ook kleiige kwelderafzettingen worden verwacht en is de klei afkomstig van deze kwelderafzettingen. Eventueel aanwezige vindplaatsen (sporenniveau) worden verwacht vanaf de onderzijde van de A-horizont van de vlakvaaggrond (Tab. 3.1). Boring Diepte eventueel aanwezig sporenniveau in cm vanaf maaiveld1 1102 1553 1304 1055 756 80Tab. 3.1 Diepte van eventueel aanwezig archeologisch sporenniveau.In het noordwestelijke deel van het plangebied wordt op grond van tabel 3.1 een eventueeel aanwezig archeologisch sporenniveau verwacht vanaf 110 cm – mv (uitgaande van het ondiepste niveau) en in het zuidoostelijke deel van het plangebied vanaf 75 cm –mv.Op grond van de resultaten van het veldwerk kan de lage verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met Midden-Neolithicum, de hoge verwachting voor de perioden Laat-Neolithicum tot en met Vroege-Middeleeuwen en de lage verwachting voor de perioden Late-Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd uit het bureauonderzoek worden gehandhaafd.

Issued: 2016-10-13