Het onderzoeksgebied ligt in een landschap met een complexe bodemopbouw. De pleistocene ondergrond bestaat uit afzettingen van vlechtende riviersystemen (Formatie van Kreftenheye) en bevindt zich in dit gebied over het algemeen dieper dan 16 m-NAP. Deze zijn in de omgeving echter (nog) niet bekend. Door een stijgende zeespiegel kwam het gebied in een getijdenbekken te liggen, dat opgevuld raakte met sedimenten die vooral bestaan uit zandige wad- en kwelderafzettingen. Deze afzettingen in dit getijdenbekken behoren tot het Laagpakket van Wormer. Ter plaatse van de Maasmonding werd langs de randen van kreken mariene klei op het veen afgezet. Het veen behoort tot het Hollandveen Laagpakket. De mariene afzettingen, die afwisselend met het Hollandveen voorkomen, behoren tot het Laagpakket van Walcheren. Indien er sprake is van oeverwallen langs kreken in de diepere ondergrond geldt een hoge verwachting voor resten uit het neolithicum. Indien de top van het Hollandveen veraard is, betekent dit dat het langere tijd droog heeft gelegen en dat het gebied mogelijk bewoonbaar was. In dat geval geldt een hoge verwachting voor resten uit de perioden ijzertijd en Romeinse tijd. Resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd kunnen in de hoger gelegen afzettingen van het Laagpakket van Walcheren voorkomen. Tot de bedijking rond het jaar 1163, waarin grote overstromingen plaatsvonden, vond bewoning vooral plaats op terpen. Het onderzoeksgebied heeft lange tijd in agrarisch gebied gelegen, tot de aanleg van de Rijksweg A20 in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Er kan sprake zijn van bodemverstoring door de aanleg van de nabijgelegen weg, maar met name door de aanleg van de bestaande gasleiding en overige kabels en leidingen in het gebied. Uit een boring uit een eerder uitgevoerd booronderzoek, op circa 65 m ten westen van het huidige onderzoeksgebied gelegen, blijkt dat de bodemopbouw hier van onder naar boven bestaat uit afzettingen van het Laagpakket van Wormer, afgewisseld met Hollandveen, gevolgd door afzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Omdat er geen sprake is van een veraarde toplaag van het veen of oever(wal)afzettingen in de klei, is aan het gebied rond deze boring een lage archeologische verwachting toegekend. De boringen die binnen het huidige onderzoeksgebied zijn gezet, komen qua bodemopbouw overeen met die uit de desbetreffende boring. Omdat dikke veenlagen ontbreken, zou er echter toch sprake kunnen zijn van kreekafzettingen. In boring 3, die tot 2 m-mv is doorgezet, zijn alleen de lagen van het Laagpakket van Walcheren aangeboord. In de klei is een 0,1 m dikke laag matig grof, zwak siltig zand aanwezig. Door de geringe dikte en het ontbreken van de laag in boring 2 is het niet waarschijnlijk dat het om een bewoonbaar niveau gaat. Ook zijn in deze laag geen sporen van betreding of gebruik aangetroffen. Langdurige bewoning is daarom niet waarschijnlijk, ook niet als het om kreekafzettingen gaat. Bij kreekafzettingen kan echter ook sprake zijn van kortdurig gebruik, waardoor toch een hoge verwachting geldt voor resten uit de Romeinse tijd. In de directe omgeving (< 100 m) van het onderzoeksgebied zijn echter resten uit deze periode aangetroffen op een niveau van 3,5 m-mv, wat het onwaarschijnlijk maakt dat deze binnen de te verstoren diepte (maximaal 1,5 m-mv) zullen voorkomen. Ook zijn in de boringen geen archeologische indicatoren aangetroffen. Bovendien is de bodem in het onderzoeksgebied al voor een groot deel verstoord, zoals blijkt uit het puinpakket in boring 1, dat waarschijnlijk samenhangt met de voorganger van de huidige Rijksweg A20, de aanwezige kabels en leidingen en het feit dat het nieuwe tracé grotendeels het tracé van de oude leiding zal volgen. Op basis van combinatie van de bovenstaande gegevens is de kans op het verstoren van archeologische resten bij de geplande werkzaamheden (met het geplande tracé en binnen de geplande verstoringsdiepte) laag.Op basis van de bovenstaande onderzoeksresultaten zullen bij geplande werkzaamheden naar verwachting geen waardevolle archeologische resten worden verstoord. MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert op basis hiervan aan om geen vervolgonderzoek uit te voeren. Het bovenstaande advies wordt onderschreven door de heer R. Terluin van het VLAK (gemeente Vlaardingen, Vlaardings Archeologisch Kantoor). Het selectiebesluit vindt echter plaats in de vorm van de omgevingsvergunning en kan afwijken van dit advies.