In opdracht van Tata Steel IJmuiden B.V. heeft RAAP in mei 2023 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied HTD Menger te Wijk aan Zee in de gemeente Beverwijk.
Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:
Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek waarbij in twee boringen de bodemopbouw is bekeken, blijft de lage archeologische verwachting voor de periode late middeleeuwen-nieuwe tijd gehandhaafd. De top van het Jonge Duinzand is vermoedelijk in de verstoorde grond opgenomen of vergraven. Verder zijn in het Jonge Duinzand geen kansrijke niveaus aangetroffen. Er worden geen (in
situ) archeologische resten verwacht.
Onder het Jonge Duinzand komt in boring 2 vanaf 510 cm –mv (309 cm +NAP) Oud Duinzand voor tot een diepte van minimaal 600 cm –mv (219 cm +NAP). In de top van het Oud Duinzand is een humeus niveau aangetroffen (zonder archeologische indicatoren. In boring 1 is geen humeus niveau aangetroffen en daarmee geen duidelijke overgang van het Jonge naar het Oude Duinzand. Gezien het feit dat deze boring is gezet tot een diepte van 750 cm -mv (60 cm +NAP) mag wel worden
aangenomen dat ook hier Oud Duinzand is aangeboord. Op basis van deze twee boringen kan de middelhoge-hoge archeologische verwachting voor het Oud Duin niet worden bijgesteld, aangezien hiervoor een gedetailleerder beeld nodig is van de dieper gelegen ondergrond.
Adviezen
Op basis van de resultaten van de twee uitgevoerde boringen blijkt dat tot circa 500 cm -mv (319 cm +NAP) Jong Duinzand aanwezig is, waarvoor een lage verwachting geldt. Ondanks de beperkte hoeveelheid gegevens die over de ondergrond is verkregen tijdens het voorliggende onderzoek, is de kans klein dat in de eerste meters beneden het maaiveld archeologische resten bedreigd worden. Voor het Oud Duinzand geldt dat de middelhoge-hoge verwachting voor het westelijk (onderzochte) gedeelte gehanteerd dient te blijven en voor het oostelijk (niet onderzochte) gedeelte vooralsnog ook. Omdat sprake kan zijn van reliëf in het Oud Duinzand is het advies om een buffer te hanteren van 100 cm. Op basis van bovenstaande wordt voor het hele plangebied geadviseerd om werkzaamheden tot
een diepte van 400 cm -mv (419 cm +NAP) vrij te geven en geen bodemingrepen uit te voeren die dieper reiken dan 400 cm -mv (419 cm +NAP). Dit betreft bijvoorbeeld ook heipalen. Hierbij wordt dan wel het Jonge Duinzand aangetast, maar er worden er geen archeologische lagen verstoord.
Indien het vermijden van dergelijke diepere ingrepen niet mogelijk is, wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Aangezien de ligging van het potentiele archeologische niveau in het grootste deel van het plangebied nog niet duidelijk is, wordt aangeraden om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een karterend booronderzoek. Tijdens het karterend onderzoek wordt een dichter grid gebruikt om het potentieel archeologische niveau te kunnen begrenzen en bemonsteren. Er wordt aanbevolen om dit onderzoek -indien mogelijk- te richten op die delen van het plangebied waarvan bekend is dat bodemingrepen dieper dan 400 cm -mv zullen reiken (figuur 5).