Sint Annaland – Oud Kempenshofstedeweg. Gemeente Tholen.

DOI

Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kon samengevat gesteld worden dat voor het plangebied geen verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit het Paleo- en Mesolithicum en Vroeg-/Midden-Neolithicum op het pleistocene dekzand (Laagpakket van Wierden) en in het Basisveen; een middelhoge verwachting voor het Laat-Neolithicum, niveau top van het Laagpakket van Wormer; een lage verwachting geldt op het aantreffen van vindplaatsen uit Bronstijd in de onderzijde van het Hollandveen Laagpakket; een middelhoge verwachting geldt voor de (Late) IJzertijd tot en de Romeinse Tijd in de top van het Hollandveen; een lage verwachting geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Vroege, Volle en Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd in het Laagpakket van Walcheren.Tijdens het inventariserend veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel middels 36 verkennende boringen (tot maximaal 4,00 meter beneden maaiveld) verspreid binnen het plangebied getoetst. Hierbij dient opgemerkt dat dit veldonderzoek gericht was op het toetsen van de (geologische) verwachting en niet op het opsporen van eventuele vindplaatsen. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kon bovenstaand verwachtingsmodel bevestigd en aangevuld worden. De op basis van het bureauonderzoek vastgestelde geologische situatie binnen het plangebied werd met het booronderzoek bevestigd. Zo blijkt uit het booronderzoek dat binnen de plangebieddelen A en B (zie bijlage 1) de ondergrond in grote delen gedomineerd wordt door zandige geul- en kreekrugafzettingen behorende tot het Laagpakket van Walcheren, afkomstig uit oude, verlande getijdegeulen (kreken). Het gaat om de voormalige Brede Vliet die ter hoogte van de huidige Winkelzeesche Watergang (in west-oost richting) liep en een noordelijke zijgeul hiervan die parallel aan en direct oostelijk van de Oude Kempenshofstededijk liep. Beide geulen waren tot in de 17de eeuw actief. De plangebieddelen C en D lagen tot in de 18de eeuw buitendijks, zo bevestigd het booronderzoek.De verwachting voor de perioden vroege prehistorie tot een met het Midden-Neolithicum kon vanwege de grote diepteligging van mogelijke vindplaatsen uit deze perioden op het pleistocene dekzand en Basisveen niet worden getoetst. Deze niveaus liggen beneden de maximale boordiepte van het onderzoek. Voor het niveau van het Laagpakket van Wormer, het Laat-Neolithicum, wordt de verwachting bijgesteld naar een lage verwachting, vanwege de gedeeltelijke erosie binnen het plangebied van dit laagpakket door de jongere getijdegeulen. Voor het hierboven gelegen Hollandveen Laagpakket geldt dat de lage en de middelhoge verwachting voor de Bronstijd en resp. de IJzertijd/ Romeinse Tijd worden bijgesteld naar een lage verwachting. In delen van de plangebieddelen A en B is het veen deels of geheel weggeslagen door de jongere getijdegeulen. Waar het nog intact aanwezig is, is het veen plaatselijk verdronken. Een veraarde veentop werd nergens waargenomen. Daarmee is het toenmalige veenlandschap als niet of nauwelijks ontwaterd te typeren en zodoende als ongunstige plaats voor bewoning. Ter hoogte van plangebieddeel C is het veen gemoerd (ontgonnen), vermoedelijk in de Late Middeleeuwen. Deze factoren maken dat binnen het plangebied de archeologische verwachting voor het niveau Hollandveen, voor de Bronstijd, IJzertijd en Romeinse Tijd, vervalt. Voor de Vroege, Volle en Late Middeleeuwen, geldt dat het toenmalige lokale landschap binnen het plangebied grotendeels ongeschikt van voor bewoning vanwege de (nabijheid van de) hier gelegen getijdegeulen. Ter hoogte van plangebieddeel C is vastgesteld dat het gebied in deze perioden buitendijks lag, overeenkomstig de historische bronnen tot in de 18de eeuw. Binnen plangebied D werd vastgesteld dat hier recente ophogingen gelegen zijn, vermoedelijke ten behoeve van de heraanleg van de dijk, zoals herstel of verbreding. Voor de Vroege, Volle en Late Middeleeuwen blijft de lage verwachting op het aantreffen van vindplaatsen dan ook ongewijzigd. Voor de Nieuwe Tijd, de periode na de bedijking van de regio, geldt dat het veldonderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van vindplaatsen. De lage verwachting die op basis van het bureauonderzoek (geologische, historische en cartografische gegevens) voor deze periode gold, blijft dan ook onveranderd.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xxw-4d64
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xxw-4d64
Provenance
Creator G.P.A. Besuijen
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor J.E.M. Wattenberghe; Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed
Publication Year 2017
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact J.E.M. Wattenberghe (Artefact)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 3397476; 10524; 8752; 934; 7973
Version 1.0
Discipline Humanities