Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit zowel zand/keileem- als beekdalgronden. Op locaties waar intacte podzolbodems zijn aangetroffen zijn aanvullende, karterende (tandem)boringen geplaatst. Er zijn tijdens het veldonderzoek archeologische indicatoren waargenomen in de vorm van houtskool. Rondom de boringen waarin houtskool is waargenomen zijn aanvullende, waarderende boringen verricht om vast te stellen of het hier een archeologische vindplaats betreft of dat de aangetroffen houtskool het gevolg is van een natuurlijk fenomeen. In deze aanvullende boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen bevestigen dat zich ter plaatse van de aangetroffen houtskool een archeologische vindplaats bevindt. Naar alle waarschijnlijkheid is de houtskool het gevolg van een natuurlijk fenomeen.Op basis van de resultaten van het inventariserend, karterend en waarderend veldonderzoek wordt geadviseerd om ter plaatse van dat deel van het beekdalgebied waar in de boringen veen is aangetroffen, de grond die vrijkomt tijdens de geplande graafwerkzaamheden archeologisch te laten inspecteren. Tijdens de inspectie onderzoekt een archeoloog de vrijgekomen grond met een metaaldetector op vondsten. Deze inspectie is vooral gericht op het opsporen van depotvondsten. De te volgen werkwijze van de inspectie dient in samenwerking met het Drents Plateau, de aannemer en de betrokken archeoloog te worden vastgesteld. De kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse van het dekzandgebied wordt zeer klein geacht. Archeologisch vervolgonderzoek wordt hier niet noodzakelijk geacht.

Inventariserend Veldonderzoek