Laagland Archeologie heeft in juli 2022 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Tangerveldweg 18 te Alteveer. Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de bouw van een nieuwe schuur, de uitbreiding van een bestaande woning en de aanleg van een wadi.Het onderzoek is uitgevoerd conform de protocollen SIKB KNA 4002 en 4003.Het bureauonderzoek had tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. Hiertoe zijn landschappelijke, archeologische en historische bronnen geraadpleegd.Het plangebied ligt op een dekzandopduiking, op een glooiing van hellingafspoelingen. Rondom de dekzandopduiking ontstond rond 2750 voor Chr. veengroei, dat zich tot na 1832 kon handhaven. Na dat jaar werd het terrein ontgonnen. Het is niet bekend of de dekzandrug op enig moment bedekt is geweest met veen: gezien de historische ontwikkeling lijkt het aannemelijk dat er tenminste sprake is geweest van een dunne veenlaag, die zich dan ver na 2750 voor Chr. moet hebben gevormd. In de directe omgeving van het plangebied (circa 270 m oostelijk en circa 170 m zuidelijk) zijn een tweetal ‘laagten met randwal’ (vermoedelijke pingo-ruïnes) gekarteerd.Bodemkundig ligt het terrein momenteel in een zone met veldpodzolgronden, gevormd in het oorspronkelijke dekzand. De aanwezigheid van een podzolbodem kan erop duiden dat het terrein vóór aanvang van de veenontwikkeling gedurende lange tijd voldoende ontwatering heeft gekend om bodemvorming mogelijk te maken. Door veenontginning dagzoomt het dekzand tegenwoordig weer in en rondom het plangebied. Tijdens de veenontginningen in de afgelopen eeuwen is het relatief hooggelegen plangebied en haar omgeving voor zover bekend nooit als basis gebruikt van waaruit veen werd ontgonnen en het terrein is pas in de loop van de afgelopen eeuw ingericht als bouwland. Dat doet vermoeden dat er toch enige veengroei in het plangebied heeft plaatsgevonden. In de omgeving van het plangebied zijn geen archeologische resten bekend. Op basis van het AHN en het tegenwoordige gebruik als kwekerij is met enige bodemverstoring in het plangebied te rekenen.Op basis van de relatief hoge ligging zijn resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Romeinse Tijd te verwachten. Voor de periode Laat Paleolithicum – Vroeg-Neolithicum (de periode van jagers/verzamelaars) is te rekenen op een hoge verwachting. Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van de dekzandopduiking temidden van lagergelegen, natte gronden en de aanwezigheid van een tweetal vennen/pingo-ruïnes. Een dergelijk habitat bood waarschijnlijk een aantrekkelijke omgeving voor jagers/verzamelaars.Voor resten uit de periode Midden Neolithicum – Romeinse Tijd kan vooralsnog een middelhoge verwachting worden aangehouden. De verwachting op resten uit deze periode hangt sterk af van de vraag in hoeverre en zo ja wanneer de dekzandrug in het plangebied met veen bedekt raakte. De zandrug was van voldoende omvang om bewoning en een aantal akkers mogelijk te maken, maar meestal prefereren vroege landbouwers toch de wat grotere dekzandruggen. De bodemkundig gekarteerde veldpodzolgronden vormen daarnaast weinig geschikte gronden voor vroege vormen van akkerbouw.Resten uit de Vroege Middeleeuwen tot en met de late Nieuwe Tijd worden niet verwacht. Op oude kaarten is het plangebied aangegeven als een onontgonnen veenheidegebied. De eerste activiteiten in dit gebied vinden pas weer na 1832 plaats.Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht.Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.Dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Stadskanaal. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, stichting Libau