Ten westen van het industrieterrein Harselaar West hebben vanwege de geplande uitbreiding van dit industriegebied vanaf 2007 verschillende archeologisch onderzoeken plaatsgevonden. Hierbij zijn bewoningssporen uit het mesolithicum, de ijzertijd, de middeleeuwen en de nieuwe tijd aangetroffen. In dit rapport worden de sporen en vondsten besproken die in 2011 aan de westzijde van het plangebied zijn aangetroffen. Tevens wordt aandacht besteed aan het landschap ter hoogte van het plangebied waarin verschillende waterlopen hebben gestroomd. Vooral de zuidelijke waterloop die met name in 2011 onderzocht is, lijkt van grote invloed geweest te zijn op de bewoning in het plangebied. De bewoningssporen die in 2009 aan de oostzijde van het plangebied zijn gevonden, zijn in een eerdere rapportage al aan de orde gekomen.1 Voor de volledigheid worden in de synthese (Hoofdstuk 6) van dit rapport echter zowel de resultaten van 2009 als die van 2011 behandeld. In 2009 zijn aan de oostzijde van het plangebied op de westflank van een dekzandrug ten noorden van de zuidelijke waterloop vijf vuursteenconcentraties en zeven haardkuilen aangetroffen. Beide fenomenen hebben te maken met menselijke activiteiten gedurende het mesolithicum al hebben deze activiteiten niet gelijktijdig plaatsgevonden. De vuursteenconcentraties zijn tijdens het vroeg-mesolithicum ontstaan. Gezien de aangetroffen typen werktuigen hebben ter hoogte van deze concentraties voorbereidingen in verband met de jacht, het verwerken van geschoten/gevangen wild en allerlei andere dagelijkse activiteiten plaatsgevonden. De aanwezigheid van kook- en slagstenen en retouchoirs bevestigen dit beeld. Of het om seizoensgebonden kampen of om langdurige bewoning gaat, is onduidelijk. De haardkuilen hebben een datering in het midden-mesolithicum en kunnen geïnterpreteerd worden als special activity area. Ze zullen zich in de randzone of in de directe nabijheid van een basiskamp hebben bevonden. Na de mesolithische activiteiten blijft het een tijd lang rustig in het plangebied. Zichtbare sporen van menselijke aanwezigheid tijdens het laat-mesolithicum, neolithicum en de bronstijd ontbreken nagenoeg. In de ijzertijd keert de bewoning terug in het plangebied en vestigen zich weer mensen op de dekzandkoppen aan de oost- en westzijde. In eerste instantie wordt een kleine en relatief laag gelegen dekzandkop aan de westzijde van het plangebied bewoond. Op de westflank van deze kop is in de binnenbocht van de zuidelijke waterloop tijdens het onderzoek in 2011 een zwervend erf (erf 5) aangetroffen. Erf 5 is ovaal van vorm en bestaat uit een boerderij, een schuur en meerdere spiekers. De boerderij vertoont overeenkomsten met gebouwen van het type Diphoorn en is tussen 202 en 2 voor Chr. gedateerd. Aan de zuidwestzijde van het erf is een omgreppeld terrein (10,4 bij 8 m) aangetroffen waarvan de vulling tussen 174 en 1 voor Chr. is gedateerd. Vermoedelijk betreft het een cultusplaats die door de bewoners van erf 5 gebruikt is. In 2009 is aan de oostzijde van het plangebied een clustering van vier erven (en twee mogelijke erven) gevonden. Evenals de boerderij van erf 5 zijn de gebouwen op deze erven door middel van C14-onderzoek in de late ijzertijd gedateerd. Gezien de clustering van de erven lijken deze erven jonger te zijn dan erf 5. Mogelijk heeft de bewoning zich in de loop van de late ijzertijd verplaatst van erf 5 naar achtereenvolgens erf 4, erf 2, erf 3 en erf 1. Aan het begin van de Romeinse tijd stopt de bewoning binnen het plangebied en verschuift deze mogelijk in oostelijke richting. Er zijn nog wel scherven gevonden die in deze periode gedateerd kunnen worden, maar grondsporen ontbreken. Vermoedelijk is het terrein na de bewoning in de late ijzertijd braak komen te liggen en is het langzaam met (eiken)bos begroeid geraakt. De oudste sporen zijn vervolgens enkele houtskoolmeilers die in 2009 ter hoogte van de voormalige nederzetting uit de late ijzertijd zijn aangetroffen en die in de 11e/12e eeuw gedateerd zijn. De houtskoolproductie moet waarschijnlijk in verband worden gebracht met ontbossing om bouwgrond vrij te maken. De westzijde van het plangebied is vervolgens vanaf het eind van de 12e eeuw tot in de 21e eeuw bewoond geweest. In totaal zijn drie erven onderscheiden (erf 6, 7 en 8). Terwijl het laat-12e eeuwse erf (erf 6) zich ten zuiden van de zuidelijke waterloop bevindt, verschuift de bewoning (erf 7) zich in de 13e eeuw naar de noordzijde van dit water. Omstreeks de tweede helft van de 13e eeuw lijkt tevens een erf (erf 8) aan de oostzijde van het plangebied aanwezig te zijn. Tot de 21e eeuw blijft de bewoning van erf 7 zich aan de westzijde grofweg op dezelfde locatie bevinden, al wisselt de indeling van het erf en de oriëntatie van de gebouwen wel enigszins. In totaal zijn zeven bewoningsfasen van dit erf onderscheiden. In de 14e/15e eeuw verdwijnt de noord-zuid oriëntatie van de boerderij en wordt het gebouw noordwest-zuidoost georiënteerd. Vanaf de 15e/16e eeuw heeft de boerderij een oost-west oriëntatie. De boerderij ontwikkelt zich van een bootvormig gebouw met ingegraven palen naar een hallehuis met achtereenvolgens ingegraven palen, palen op poeren en twee steenbouwfasen. Terwijl de bijgebouwen zich in de volle middeleeuwen ten zuiden van de boerderij bevinden, worden deze vanaf de 14e/15e eeuw tot grofweg de 16e/17e eeuw ten oosten van het gebouw geplaatst. In de 17e/18e eeuw wordt de indeling van het erf aangepast en worden de bijgebouwen aan de westzijde van de boerderij neergezet. In de 19e en 20e eeuw bevinden de schuren zich ten noorden, westen en zuiden van de boerderij. In 2011 worden alle gebouwen gesloopt en komt de geschiedenis van het erf Klein Harselaar tot een einde.