Monumenten en Archeologie heeft in 2021 in opdracht van AG APF Amsterdam Investments I de ontgraving van kelderruimtes op Herengracht 206‐216 archeologisch begeleid. Dit bood de mogelijkheid om in een aantal profielen de bodemopbouw van het pre‐stedelijke landschap van voor de stadsuitbreidingen van 1585 en 1613 in kaart te brengen. Dit veenweidegebied aan de westzijde van de stad was oorspronkelijk ingericht met langgerekte kavels die onderling van elkaar waren gescheiden door sloten. In de loop van de 16de eeuw raakte het gebied volgebouwd met houten huizen en werkplaatsen. De bouwlocatie bevond zich ter plaatse van het voormalige Jan Hansen‐ en Caetsbaenpadt. De scheisloot tussen beide weren, de historisch bekende Caetsbaensloot, kwam bij het archeologisch onderzoek aan het licht. Gebleken is dat deze sloot – in ieder geval binnen het plangebied – was ingegraven in een opgehoogde ondergrond, ofwel een terrein dat voorafgaand aan de stadsuitbreiding van 1585 al in gebruik was. De top van het oorspronkelijke maaiveld van de twee opgehoogde weren was niet meer aanwezig. De Caetsbaensloot is gedempt bij de stadsuitbreiding van 1585, toen het meest oostelijke deel van de weren plaats moest maken voor een nieuwe stadswal met aan de stadszijde een binnenvestgracht en aan de buitenzijde een bredere vestinggracht. Binnen het plangebied werd de vestinggracht uitgegraven in het al opgehoogde terrein en met de vrijkomende grond het wal lichaam opgeworpen. Juist omdat de gracht in opgehoogd land kwam te liggen bleef de onderste zone van de oudere scheisloot bewaard. Uitgaande van een situatie zoals op Herengracht 74‐78, en het hoogteverschil tussen niet‐ en wel opgehoogd maaiveld kunnen we concluderen dat de gracht ongeveer 1 tot 1,5 m diep was. Bij de aanleg van de Herengracht, waar eind 1613 in twee maanden tijd de binnenvestgracht werd verbreed tot Herengracht en aan de westzijde nieuwe bouwkavels werden gerealiseerd, werd de wal afgegraven en als het ware in de vestinggracht geschoven om zo het terrein te egaliseren. De verdere ophoging van het terrein was in de 20ste eeuw grotendeels vergraven, eerst met de sloop van de 17de‐eeuwse grachtenpanden, vervolgens door de nieuwbouw van de Pierson bank en opeenvolgende verbouwingen met aanleg van kelders. Hierbij zijn ook eventuele beerputten geheel verdwenen. Alleen in de achterste zone van het terrein resteerden nog de resten van een in de 20ste eeuw tot vlak onder het maaiveld gesloopt tuinhuis, dat tot de 18de‐eeuw teruggaat.
We mogen van geluk spreken dat met dit eeuwenlange intensieve grondgebruik nog resten van de Caetsbaensloot bewaard gebleven zijn. Het onderzoek bevestigde hiermee de hoge informatiewaarde van dit soort vindplaatsen, waar in de late 16de‐ en 17de eeuw het bestaande landschap werd uitgewist voor grootschalige stedelijke ontwikkeling, maar in de ondergrond toch nog traceerbare sporen heeft nagelaten. Terwijl de Caetsbaensloot aan de Herengracht onder de bebouwing verdween is deze in de Jordaan nog steeds aanwezig als de in 1613 tot gracht vergraven Lauriergracht. Ook ten aanzien van het verwachtingsbeeld waar dergelijke sloten zijn terug te vinden heeft dit onderzoek eraan bijgedragen dat de de Caetsbaensloot iets meer naar het zuiden kan worden gepositioneerd.