Uit het bureauonderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied bestaat uit mariene klei van het Laagpakket van Wormer, afgedekt door een veenpakket. Waarschijnlijk is het gebied tot de ontginning in het begin van de Late Middeleeuwen geen geschikte vestigingsplaats geweest. In de loop van de Late Middeleeuwen ontstaat een bewoningscluster rondom de ten noordwesten van het plangebied gelegen korenmolen en de weg Oosteinde. Het plangebied ligt ten oosten van dit cluster. Daarom kunnen in het plangebied bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd worden verwacht. Het betreft hier onder andere resten van funderingen, beer- en waterputten en afvalkuilen. Op de kadastrale minuutkaart uit het begin van de 19e eeuw is in het westen van het plangebied een pand gekarteerd. In 1915 wordt op ongeveer dezelfde locatie het huidige pand gebouwd.
In het plangebied zijn vijf boringen gezet tot maximaal 400 cm -mv. Hieruit blijkt dat de ondergrond van het plangebied uit slappe mariene klei bestaat van het Laagpakket van Wormer, afgedekt door een pakket veenmosveen met in de top daarvan de 20 tot 30 cm dikke IJe-laag. De natuurlijke bodemopbouw wordt afgedekt door een 45 tot 90 cm dikke, humeuze ophogingslaag met een baksteenbijmenging en vervolgens door een 10 tot 65 cm dik recent opgebracht pakket. In de humeuze ophogingslaag is een fragment dierlijk botmateriaal gevonden. Boring 2 is in dit pakket op een harde laag met bakstenen gestuit, waarschijnlijk de fundering van de voorganger van het huidige pand. In de humeuze ophogingslaag kunnen archeologische waarden uit de Nieuwe tijd en mogelijk de Late Middeleeuwen aanwezig zijn.