Resultaten en conclusie proefsleuvenonderzoek De intacte bodemopbouw binnen het merendeel van het plangebied betreft uit een hoge enkeerdgrond en deze bestaat uit een 50 tot 60 cm dik plaggendek met hieronder een restant van het van nature gevormde holtpodzolprofiel, tot een diepte van circa 80 cm -mv (tussen circa 6,4 en 6,2 m +NAP). Recente bodemverstorende ingrepen zich beperkt tot de huidige bouwvoor. Slechts zeer lokaal hebben verstoringen plaatsgevonden in het noordelijke deel van het plangebied (verstoringen door aanplant en verwijderen fruitbomen en zandwinningsgreppeltjes) en in het uiterst zuidelijke deel van het plangebied (zal waarschijnlijk aansluiten bij het terreindeel aangrenzend ten zuiden waar afvalresten zijn gedumpt).

Er zijn in het aangelegde vlak enkele paal- en kuilsporen aangetroffen die wellicht kunnen duiden op restanten van een nederzettingsstructuur of huisplaats (huisplattegrond). Wellicht dat het aangetroffen fragment aardewerk uit dezelfde periode dateert als de bewoningsfase. Verder is een deel van een grafveld (crematieresten) aangetroffen, wellicht de westelijke begrenzing, maar er dient op gewezen te worden dat laatprehistorische grafvelden moeilijk te begrenzen zijn. De vraag of het gebruik van het terrein (in ieder geval het oostelijke deel van het plangebied) als grafveld vóór dan wel na de mogelijke bewoningsfase heeft plaatsgevonden, kan in deze onderzoeksfase niet worden beantwoord. Op basis van het huidig vondstmateriaal is een datering van de vindplaats zeer beperkt. Er dient vooralsnog een ruime datering te worden gehandhaafd: Late- Bronstijd tot Romeinse tijd, 1100 voor Chr. - 450 na Chr.

Selectieadvies De hoge waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: behoudenswaardig. Het selectieadvies is daarom dan ook om de vindplaats in situ te behouden. Er is alleen sprake van duurzaam behoud indien toekomstige bodemingrepen beperkt blijven tot maximaal 30 cm -mv. Hiermee wordt er een bufferzone van circa 30 cm behouden tussen de maximale verstoringsdiepte en de diepteligging van de top van de archeologische vindplaats. Daarmee zal de behoudenswaardige vindplaats in situ worden behouden.

De initiatiefnemer is voornemens de nieuwbouw van een vrijstaande woning te realiseren in het zuidelijke deel van het plangebied. Ter plaatse van het geplande bouwvlak van de nieuwbouwwoning lijkt het aantal aanwezige archeologische sporen beperkt te zijn. De aanwezigheid van crematieresten binnen het toekomstige bouwvlak kan echter niet worden uitgesloten, op basis van het feit dat laatprehistorische grafvelden moeilijk te begrenzen zijn (zijn veelal niet regelmatig van vorm en variëren sterk in omvang). Geadviseerd wordt om ter plaatse van de nieuwbouwlocatie een definitieve opgraving uit te voeren om daarmee de eventueel nog aanwezige archeologica ex situ veilig te stellen. Dit houdt feitelijk in dat het uitgraven van de bouwput van de nieuwbouwwoning en garage archeologisch begeleid wordt (conform protocol Opgraven). Voor het overige deel van het plangebied, buiten de begrenzing van het toekomstige bouwvlak, wordt geadviseerd een dubbelbestemming archeologie te handhaven, wat betekend dat bij toekomstige ingrepen archeologisch gravend onderzoek noodzakelijk is om aanwezige archeologica ex situ veilig te stellen.