In 2008 is een opgraving uitgevoerd door Hollandia Archeologen op de hoek van de Torenstraat en de Baansteeg in Enkhuizen. Hierbij is een waterput gevonden met onderin een laag afval uit de periode 1625-1675. Dit afval omvat keramiek, tabakspijpen, glas, bouwkeramiek, hout, textiel, leer, metaal, lakzegels, been, perkament en natuursteen. Hiernaast zijn etensresten aangetroffen, namelijk dierlijk bot en botanische resten. Het afval is afkomstig van de welgestelde familie De Jager, die tot 1672 een groot huis aan de Torenstraat bewoonde. Dit maakt het aannemelijk dat de put uiterlijk in 1672 is dichtgestort. Het bekendste lid van de familie is Zacheus de Jager, die dokter was van beroep. Ook zijn oudste zoon Adolf en zijn schoonzoon waren arts. Zijn tweede vrouw Margaretha van Beresteyn was dochter van een zeer rijke familie. Haar vader en Adolf waren beide bewindhebber bij de VOC in Enkhuizen.Een deel van de vondsten uit de afvalput kan worden verbonden aan het beroep van Zacheus, zijn zoon en zijn schoonzoon. Doktoren hielden zich in de 17de eeuw vooral bezig met het stellen van diagnoses en het behandelen van inwendige aandoeningen. Het meest in het oog springend zijn de vier urinalen, bestemd voor het bestuderen van de urine van een patiënt. Dit piskijken, ook wel uroscopie genoemd, werd veel toegepast om een diagnose te kunnen stellen. Vaak werden hierna medicijnen voorgeschreven. Zij konden worden gekocht bij een apotheker, maar sommige doktoren maakten ook zelf medicijnen. Ook leden van de familie De Jager lijken dit te hebben gedaan, want tussen het afval is een glazen trechter gevonden. De kleine glazen flesjes (acht exemplaren) en zalfpotten van aardewerk zijn mogelijk gebruikt om zelfgemaakte medicijnen in te bewaren. Twee kleine bolle flesje met een platte bovenkant waren onderdeel van een zandloper. Dit voorwerp kan goed een functie hebben gehad in een dokterspraktijk.Dankzij het onderzoek naar de etensresten valt een goed beeld te vormen van het voedsel dat door de familie de Jager is gegeten. Wat hierbij met name opvalt is de grote diversiteit: de familie kon zich duidelijk een zeer gevarieerd dieet veroorloven. Bij de botanische resten vallen vooral de producten op die waarschijnlijk vanuit het Mediterrane gebied zijn geïmporteerd: rijst, druif, perzik, abrikoos, vijg, meloen, granaatappel, olijven en amandel. Enkele planten zijn mogelijk gebruikt door de dokters voor het maken van medicijnen, namelijk ijzerhard, zeepkruid, hennep en maanzaad.Het dierlijk botmateriaal is afkomstig van zoogdieren, vogels en vissen. Naast de ‘gewone’ consumptiedieren, zoals rund en varken, at de familie ook minder gangbare dieren als konijn, haas, wilde eendensoorten, goudplevier en pauw. De vissenbotten zijn voornamelijk afkomstig van platvis, haring, kabeljauw, baars en paling, maar ook luxere soorten als zalm en zeebaars zijn aanwezig. De botten van de kabeljauw en zalm zijn afkomstig van grote vissen. Vermoedelijk zijn zij niet als geheel gekocht, maar als moten op de vismarkt. De kleine baarsjes zijn mogelijk gebruikt om bouillon van te trekken en visgelei van te maken. De sporen op diverse botten wijzen er tot slot op dat de familie een hond had die kliekjes te eten kreeg.
West-Friese Archeologische Rapporten 111