Gespecificeerde archeologische verwachtingAlleen voor het oostelijke deel van de zuidelijk gelegen verbredingszone wordt de kans op het aantreffen archeologische resten voor de perioden Laat-Paleolithicum en Mesolithicum hoog en voor het Neolithicum middelhoog geacht, conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Neder-Betuwe. De bodemlaag met een archeologische verwachtingswaarde betreft specifiek de top van de rivierduinafzettingen. Indien in deze laag archeologische resten aanwezig zijn dan zullen deze hoofdzakelijk bestaan uit vuursteenstrooiïngen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen. Door de afdekkende laag van Holocene afzettingen ((kom)klei, veen) zullen organische resten en bot, indien aanwezig,goed zijn geconserveerd (permanent natte en zuurstofloze condities). Op basis van de Geomorfologische en Bodemkaart van Nederland wordt verwacht dat de top van de rivierduinafzettingen in ieder geval dieper ligt dan 1,2 m -mv. Voor het overige (merendeel) van het plangebied is de kans (zeer) laag op het aantreffen archeologische resten uit alle perioden vanaf het Paleolithicum tot aan het einde van de 18e eeuw.In het plangebied, met de meeste kans nog in het westelijke deel van de noordelijk gelegen verbredingszone, kunnen mogelijk nog archeologische resten in de vorm van militaria worden verwacht, gerelateerd aan de Betuwelinie. Deze resten zullen dateren vanaf het einde van de 18e eeuw en dan vooral uit de oorlogsjaren van Nederland die daarna volgen. Het zal echter alleen maar gaan om losse vondsten/toevalsvondsten, aangezien het deel van de Betuwelinie in de directe nabijheid van hetplangebied volledig is afgegraven. Eventueel aanwezige losse vondsten/toevalsvondsten worden verwacht aan en/of direct onder het maaiveld.De geplande bodemingrepen specifiek ten behoeve van de verbreding van de A15 (tot circa 1 meter minus huidig maaiveld) reiken niet tot de diepte waar rivierduinafzettingen worden verwacht in het oostelijke deel van het plangebied. De bodemingrepen ten behoeve van de verbreding zullen eventueel aanwezige archeologische resten niet verstoren (behoud in situ). Voor de aanleg van de watergang links van de hoofdrijbaan tussen km 142.400 en 142.700 (tot maximaal 2,5 meter minus huidigmaaiveld) kan niet met zekerheid worden geconcludeerd dat de top van de rivierduinafzettingen niet wordt verstoord.Resultaten inventariserend veldonderzoekUit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, karterende fase) voor het oostelijke deel van het plangebied blijkt dat de bodemopbouw vanaf het maaiveld tot 70 cm -mv eerst bestaat uit een geroerde laag/ophooglaag die zal zijn aangebracht tijdens de aanleg van de Rijksweg A15. Hieronder volgt de intacte bodemopbouw. Deze bestaat eerst uit een laag komklei tussen 70 en 150 cm -mv. In de top is bij een aantal boringen de oorspronkelijke bouwvoor herkenbaar van voordat deA15 werd aangelegd. Tussen 150 en 260 cm -mv komt vervolgens een pakket crevasseafzettingen voor. Vrij abrupt vindt daarna de overgang plaats naar zwak tot sterk kleiig veen. Dit pakket veen bevindt zich tussen 260 en 320 cm -mv. In het oostelijke deel van het plangebied komt nog een tussenliggende dunne laag komklei voor. Onder het veenpakket is vervolgens weer een komkleipakket aangetroffen, tussen gemiddeld 320 en 360 cm -mv. Vervolgens komt er tussen gemiddeld 360 en 420 cm -mv een laag zwak zandige klei. Het is een stugge, zware kleilaag waarin tegelijkertijd veel grote zandkorrels zijn waargenomen. Het onderste aangetroffen sediment betreft matig grof tot zeer grof zand.Op basis van deze bodemopbouw geldt voor het plangebied de volgende paleogeografische ontwikkeling. De top van het Pleistocene niveau betreft de top van de stugge, zwak zandige kleilaag en bevindt zich binnen het niveau van het Pleniglaciale terras (Laagterras). De top van de onderste aangetroffen vlechtende rivierafzettingen bevindt zich op een diepte vergelijkbaar met waar dit niveau wordt verwacht in de wijdere omgeving van het plangebied. Er zijn geen argumenten waarom het plangebiedbinnen een Pleistocene “opduiking” ligt. Met het passeren van de terrassenkruising nam het plangebied eerst een landschappelijke ligging in binnen een komgebied, waarschijnlijk in een periode tijdens het Midden-Holoceen. Het voorkomen van laklagen duidt op de eindfase van komkleiafzettingen, waardoor bodemvorming kan plaatsvinden. Doordat de voorloper van de Rijn steeds verder weg komt te liggen vindt op een gegeven moment zeer beperkt afzetting van komklei plaats, waardoorveengroei kan gaan plaatsvinden. Waarschijnlijk gebeurde dit tijdens een periode dat de Rijn voornamelijk in het noordelijke deel van de Rijn-Maas delta liep, rond 4300 jaar geleden. Tijdens de actieve fase van de Westerveldse stroomgordel, tussen 4000 en 3290 jaar geleden (Neolithicum), is een crevasse gevormd die bijna door de gehele breedte van het plangebied loopt. In de top van deze crevasseafzettingen zijn geen aanwijzingen gevonden van een begraven bodem. De relatief hogeligging van het plangebied na de vorming van de crevasse was van korte duur, waarna weer komklei werd afgezet tijdens de actieve periode van de Waal en/of de Nederrijn stroomgordel tot het moment van bedijking.Bodemverstoringen door agrarische bodembewerking voordat de A15 werd aangelegd heeft zich beperkt tot de bouwvoor die zich onder de ophooglaag bevindt. Het aanwezige bodemprofiel betreft een kalkloze poldervaaggrond. Op basis van deze bodemopbouw en de hieruit afgeleide paleogeografische ontwikkeling heeft het plangebied alleen een verwachting op het aantreffen van archeologische resten in de top van de crevasseafzettingen die in het Neolithicum is gevormd. Afdekking metkomklei is waarschijnlijk al vrij kort na vorming van start gegaan.Antropogeen materiaal is alleen aangetroffen in de ophooglaag. Het gaat naar alle waarschijnlijkheid om stabilisatiemateriaal dat is gebruik tijdens de aanleg van de Rijksweg A15 en/of onderhoudswerkzaamheden.Archeologisch relevante indicatoren zijn in het onverstoorde deel van de bodemopbouw niet aangetroffen.ConclusieDe hoge verwachting voor resten daterend uit de perioden Laat-Paleolithicum en Mesolithicum in de top van de zogenaamde “Pleistocene opduiking” (vanuit het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel),als de verhoogde verwachting op resten uit het Neolithicum in de top van de aangetroffen crevasseafzettingen tijdens het karterend booronderzoek, wordt niet bevestigd.Op basis van het ontbreken van archeologische relevante indicatoren, kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen archeologische vindplaats aanwezig is. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen.SelectieadviesOp grond van het ontbreken van archeologisch relevante indicatoren, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Econsultancy wil de opdrachtgever erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteitenkunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Neder-Betuwe), die vervolgens een selectiebesluit neemt.Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bijde Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Maasdriel (de heer H. Geurts) hiervan per direct in kennis te stellen.
Date Accepted: 2017-08-04