Op basis van het archeologisch vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken: • Landschappelijk gezien ligt het plangebied vermoedelijk op een dekzandrug. Mogelijk is er ook sprake van een periglaciale landschapsvorm, die begraven ligt onder een dunne laag dekzand. • Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met de ligging van het plangebied in een landschapsgradiënt, waarbinnen activiteiten vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen kunnen hebben plaatsgevonden. Specifiek geldt er een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de Bronstijd-IJzertijd. In het aangrenzend gebied zijn namelijk resten van een woonhuis uit deze periode ontdekt. Het is niet uitgesloten dat de nederzetting daar in het plangebied doorgelopen heeft. • De resultaten uit het veldonderzoek bevestigen een groot deel van de verwachting uit het bureauonderzoek. In het plangebied bevindt zich inderdaad dekzand en gezien de aangetroffen dikte van het dekzandpakket in boring 1 is er sprake van een dekzandrug. Afwijkend is de vondst van een veenlaag onder het dekzand: deze dateert uit het Allerod/Bolling interstadiaal. Dit betekent dat het dekzand in het plangebied zich na het Laat-Paleolithicum gevormd moet hebben en dat de top van het dekzand resten kan bevatten vanaf het Mesolithicum. • De top van het dekzand bevindt zich op een diepte van 50-95 cm -Mv. • De bodem in het plangebied is archeologisch gezien intact. Er zijn sporen van podzolering in de top van het dekzand waargenomen, die getuigen van een hoge intactheid in het plangebied. Ook is sprake van een plaggendek, dat de top van het dekzand heeft beschermd tegen latere graafwerkzaamheden. Alleen ter plaatse van de onderkelderde woningen in het terrein is de ondergrond naar verwachting archeologisch gezien verstoord.