Gevolgde onderzoeksmethode, resultaten en conclusie: tijdens het veldwerk was er geen reden om van de onderzoeksmethodiek af te wijken zoals beschreven in het PvE. Er is in het plangebied een proefsleuf aangelegd van 4 m breed en 35 m lang en zodanig dat deze de locatie van de molen als die van de molenaarswoning zou doorkruisen en haaks op de ligging van de toekomstige watergang (zie bijlage 1). De proefsleuf heeft dus een totale oppervlakte van circa 140 m2. De proefsleuf is in één vlak onderzocht. Het vlak is aangelegd op de diepte van circa 30 (niveau van de bovenste aangetroffen funderingsrestanten van de molen) tot 50 cm beneden het maaiveld. In het zuidwestelijke deel van de proefsleuf zijn de fundamenten aangetroffen van de korenmolen (type grondzeiler). De aangetroffen fundamenten bestaan uit de rond omlopende buitenfundering en twee daarin verankerde stiepen. Alleen in het noordoostelijke deel is waarschijnlijk tijdens de sloop meer fundament verwijderd, echter de dieper delen (brede basis) is nog aanwezig. De stenen van de molen bestaan uit roodbakkende of gele IJsselstenen met formaten van 17/18x8/8,5/9x3,5/4 cm en worden op basis van het formaat in de (late) 17e tot 18e eeuw gedateerd. De stenen zijn gezet in kalkmortel. Ten noordoosten van de molenlocatie bevindt zich een laagte. De vulling van deze laagte bevat resten baksteenpuin en mortel dat waarschijnlijk sloopafval betreft van de korenmolen. Er zijn echter ook in een vulling fragmenten baksteen aangetroffen in een groter formaat, ?x14/14,5x5,5/6,5 cm. Bij deze stenen gaat het mogelijk om bakstenen afkomstig van de voorloper van de korenmolen uit de 15e of 16e eeuw, welke op basis van bestaande literatuur mogelijk een standerdmolen is geweest. Fundamenten van deze voorloper zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek niet aangetroffen, echter de aanwezigheid hiervan op een dieper gelegen niveau kan niet worden uitgesloten. De oriëntatie van de laagte is gelijk aan de oriëntatie van de gemeentegrens zoals deze is weergegeven op de kadastrale minuutkaart van 1832 en tevens werd aangeduid als een ‘ou scheijsloot’ (oude scheidsloot). De vulling in de laagte loopt op basis van de gedocumenteerde profiel niet tot grote diepte door, waardoor het niet gaat om een geulopvulling van de oorspronkelijke loop van de Oude Vliet. Tevens zijn er geen schelp- en/of rietresten aangetroffen die vaak kenmerkend zijn voor een natuurlijke geulvulling. Of het daadwerkelijk een uitgegraven sloot is geweest, wordt eveneens sterk aan getwijfeld. De laagte is namelijk relatief ondiep, maar wel vrij breed. In het noordoostelijke deel van de proefsleuf is een puinbaan (zeer waarschijnlijk een uitbraaksleuf) aangetroffen die qua oriëntatie overeenkomt met de oriëntatie van een deel van de buitenfunderingen van de molenaarswoning. Van de molenaarswoning is de verwachting dat in ieder geval de contouren van de funderingen en muurwerk achterhaald kunnen worden en wat de exacte omvang is geweest.Het aangetroffen materiaal bestaat voor het grootste deel uit fragmenten van gebruiksaardewerk. Dit aardewerk bestaat grotendeels uit borden, potten en grapen dateerbaar in de late 17e tot eerste helft van de 18e eeuw. Stratigrafisch gezien bevindt dit materiaal zich in een laag welke tegen de fundering van de molen was gedeponeerd. De datering van het materiaal sluit goed aan met de bekende bouwdatum van de molen rond 1700. Het overige materiaal is afkomstig van de fundering van de molen, zoals de bakstenen (o.a. IJsselstenen) of is bij de sloop als sloopmateriaal achter gelaten. Zoals reeds hierboven opgemerkt zijn de forse fragmenten baksteen in een deel van de vulling van de laagte (oude scheidsloot) aangetroffen en wijzen mogelijk op een (afgebroken) voorganger.Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen behoudenswaardig is.Selectieadvies: de hoge waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: behoudenswaardig. Het selectieadvies is daarom dan ook om de vindplaats in situ te behouden. De geplande bodemingreep betreft het graven van een deel van een watergang die de Vliet verbindt met het Oegstgeesterkanaal. Hierbij zullen de locaties van waar de korenmolen en de molenaarswoning hebben gestaan, niet worden aangetast. Echter de tussengelegen laagte met hierin aanwezig dempingsmateriaal zal hierbij wel worden verstoord. De in deze vulling aanwezige resten kan aanvullende informatie opleveren ten aanzien van de bestaansperiode van de korenmolen als van de mogelijke voorganger (vermoedelijk een standerdmolen), als van de menselijke activiteiten die plaatsvonden in en rondom de molenaarswoning. Daarnaast zal de watergang worden aangelegd daar waar een houten brug heeft gelegen over de Vliet, ten oosten van de korenmolen (op basis van de in deze rapportage weergegeven foto’s). Van deze brug kunnen zeker nog restanten van houten palen/staanders worden verwacht. Geadviseerd wordt voorafgaand aan de aanleg van de watergang (oppervlakte van circa 450 m2) een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren door middel van een opgraving, waarmee een deel van de vindplaats ex situ kan worden veilig gesteld (zie afbeelding 24). Voor het overige deel van het plangebied (oppervlakte van circa 520 m2) geldt op basis van de geplande bodemingrepen behoud in situ, waar vervolgonderzoek (vooralsnog) dan ook niet hoeft plaats te vinden. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de gemeente Katwijk.Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682), de gemeente Katwijk of de provincie Zuid-Holland.