Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de nieuwbouw van twee biggenstallen.In het zuiden van het plangebied is sprake van een relatief dikke laagdekzand. Richting het noorden wordt de dekzandlaag dunner en zijndaaronder fluvioperiglaciale afzettingen aangetroffen die uit eenleemlaag en grovere zandlagen bestaan. In het noorden is dekzandgeheel afwezig en liggen de fluvioperiglaciale afzettingen dicht aan hetoppervlak. De veranderende samenstelling van de ondergrond geeftprecies de verwachte landschappelijke ligging weer van een golvendedekzandvlakte in het zuiden naar de lager gelegen (dekzand)vlakte inhet noorden. Dit betekent dat op basis van de landschappelijke liggingde hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het LaatPaleolithicumen Mesolithicum voor het zuidelijke deel van hetplangebied waar dekzand is aangetroffen, gehandhaafd kan blijven. Inhet plangebied zijn echter geen restanten van de oorspronkelijkebodem aangetroffen. De bodemopbouw bestaat uit een bouwvoor meteen dikte van 50 cm met daaronder de natuurlijke ondergrond (Chorizont).De oorspronkelijke bodem is waarschijnlijk bij de ontginningvan het gebied en door de landbewerking die naderhand heeftplaatsgevonden opgenomen in de bouwvoor. Aangezien vuursteenvindplaatsenvan jager-verzamelaars voornamelijk bestaan uit eenstrooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoalshaardkuilen, in de bovengrond van de oorspronkelijke bodem, wordt deverwachting voor een (deels) intacte vindplaats op basis van deaangetroffen bodemopbouw naar laag bijgesteld.Aangezien de landschappelijke ligging met het booronderzoek isbevestigd en er geen bijzonderheden in de bodemopbouw zijnaangetroffen, blijft de lage verwachting uit het bureauonderzoek voorvindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd gehandhaafd.Op basis van de resultaten is geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Issued: 2016-02-23