In opdracht van Ouwehands Dierenpark B.V. heeft RAAP in juli 2022 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied ‘koalaverblijf Ouwehands Dierenpark’ te Rhenen (gemeente Rhenen). Het onderzoek vond
plaats in het kader van een omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van een koalaverblijf.
Op basis van reeds uitgevoerd bureauonderzoek is een archeologische verwachting opgesteld voor het Ouwehands Dierenpark (Kok & Verschoof -van der Vaart, 2015). Het dierenpark ligt op de Grebbeberg en maakt deel uit van de Utrechtse Heuvelrug. De parkinrichting binnen onderhavig plangebied is sinds
1945 (en mogelijk al sinds de oprichting van het dierenpark) grotendeels ongewijzigd gebleven, op de bouw en afbraak van enkele gebouwen in het noordwesten van het plangebied na. Op basis van het bureauonderzoek gold voor het plangebied een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de periode vanaf het laat-neolithicum t/m de ijzertijd en voor de vroege middeleeuwen. Voor overige perioden gold op basis van het bureauonderzoek een lagere archeologische verwachting. Uit het booronderzoek blijkt dat in het plangebied moder - en vermoedelijk veldpodzolen zijn gevormd.
Hiervan is in de noordwestelijke helft nog een restant in de vorm van een BC-horizont aanwezig. Dit betreft een archeologisch relevant niveau waarin archeologische grondsporen kunnen worden aangetroffen. In de zuid(oost)elijke helft van het plangebied zijn enkel AC-profielen waargenomen, waarbij de bodem naar verwachting tot (plaatselijk diep) in de C-horizont is verstoord. Vanwege de
ligging op een helling van de stuwwal, kon de diepte van de verstoring in de C-horizont niet goed gekwantificeerd worden. Aangezien de A(b)-, E- en B-horizont in alle boringen ontbreekt, zal een eventuele oppervlakkige vondstspreiding in het gehele plangebied zijn verstoord. Dat geldt ook voor ondiepe grondsporen.
(Grotendeels) intacte grondsporen worden vooral in het noordwestelijke deel van het plangebied verwacht vanwege de aanwezigheid van een BC-horizont. Voor dit deel van het plangebied wordt bij bodemingrepen dieper dan 20 cm boven het archeologisch relevante niveau (zie geel in figuur 6) vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Hoewel ook in het zuid(oost)elijke deel van het plangebied nog afgetopte, diepere grondsporen aanwezig kunnen zijn, zal
een eventuele vindplaats in dat deel van het plangebied een lage gaafheid hebben. Voor dat deel van het plangebied (groen in figuur 6) wordt geen verder onderzoek aanbevolen.