Een archeologische begeleiding op het Bedrijvenpark Medel, vindplaats Grotebrugse Grintweg (vindplaats 10), gemeente Tiel (Gld.)

In opdracht van het Industrieschap Medel heeft Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) in het Bedrijvenpark Medel een archeologische begeleiding uitgevoerd. Aanleiding voor de begeleiding was dat de bestaande opstallen, te weten een woning, een zwembad en een bijbehorende schuur, gesloopt zouden worden en de funderingen ervan verwijderd. Daarnaast zou de verharding van de parkeerplaats die op het grootste deel van het terrein aanwezig was, ook worden verwijderd. De sloopwerkzaamheden op deze locatie zouden mogelijk een bedreiging vormen voor het eventueel aanwezige archeologische bodemarchief. Aanvankelijk waren voor deze begeleiding twee weken uitgetrokken, maar gedurende het onderzoek werd duidelijk dat het in één week kon worden afgerond. De archeologische begeleiding is van 9 januari tot 13 januari 2006 uitgevoerd door mw. drs. H. Halıcı (projectleider) en ing. M.C. Botermans (veldtechniek). Tevens zijn op de locatie controleboringen gezet. Het fysisch-geografisch onderzoek is door drs. A.J. Wullink verricht. Nadat de vonsten zijn gewassen en per categorie gesplitst, is het materiaal aan de verschillende specialisten ter beschikking gesteld. Bij de uitwerking van het vondstmateriaal werd het aardewerk bestudeerd en beschreven door drs. J. Schoneveld, het metaal door mw. drs. S.A. Mulder en de botanische macroresten door drs. ing. G.J. de Roller.

Conclusie:

1 Wat is de bodemopbouw? De bodemopbouw van de onderzoekslocatie bestaat uit komafzettingen met daaronder zandige en kleiige gelaagde oeverafzettingen die zijn afgezet door de Zoelense stroomgordel. Binnen deze oeverafzettingen komen zeer tot uiterst grove zanden voor, die mogelijk zijn afgezet in crevasse-geulen. Onder de oeverafzettingen komt een afwisseling van komkleien en veenlagen voor.

2 In hoeverre is er sprake van een ongestoorde bodemopbouw dan wel verstoringen? Tijdens de archeologische begeleiding is in het oosten en westen van het terrein een verstoring als gevolg van de bebouwing geconstateerd. De controleboringen die tijdens het fysisch-geografisch onderzoek zijn gezet, bevestigen de recente verstoringen in het onderzoeksgebied. Deze gaan tot de eerste 50 `a 60 cm onder het maaiveld.

3 Zijn er archeologische indicatoren aanwezig (zoals sporen waargenomen tijdens begeleiding, archeologische vondsten verzameld tijdens de werkzaamheden danwel indicatoren uit de controleboringen)? Tijdens de sloopwerkzaamheden aan de oostkant van het onderzoeksterrein zijn een kuil, een waterput en een houten ton aangetroffen. Deze sporen dateren uit de Nieuwe Tijd. In het westen en noorden van het terrein zijn er geen archeologische indicatoren waargenomen. De verzamelde vondsten zijn afkomstig uit de kuil en uit de laag die dateert uit de Nieuwe Tijd. De controleboringen hebben geen vondsten opgeleverd.

4 Zo ja, wat zijn de aard, conservering en gaafheid van het aangetroffen archeologische materiaal en de aangetroffen sporen c.q. archeologische laag? De aangetroffen sporen zijn een kuil, een waterput en een houten ton. Het archeologische materiaal betreft vijf aardewerkscherven, een pijpensteel en een metalen mes. De conservering en de gaafheid van zowel de sporen als het anorganische materiaal zijn goed. Er zijn geen botanische macroresten van betekenis aangetroffen in de bemonsterde kleilaag.

5 Uit welke periode(n) dateren sporen en vondstmateriaal? De aangetroffen sporen en de vondstmateriaal dateren uit de Nieuwe Tijd. Er zijn geen sporen aangetroffen uit eerdere perioden.

6 Wat is de omvang van de vindplaats? Over de omvang van de vindplaats kunnen vanwege de werkwijze geen harde uitspraken gedaan worden. Zoals hierboven reeds is gesteld, zijn tijdens de bouwbegeleiding in het zuidoosten van het onderzoeksterrein enkele sporen aangetroffen die uit de Nieuwe Tijd dateren. Er zijn geen sporen en structuren aangetroffen uit eerdere perioden waardoor de aanwezigheid van een vindplaats uit het Laat-Neolithicum en de Bronstijd kan worden bevestigd. De archeologische begeleiding in het noordelijke deel van het onderzoeksterrein, waar de voormalige parkeerplaats lag (ten zuiden van boring 980), behelsde toezicht houden bij het verwijderen van een zandlaag van ca. 10 cm. De vondstrijke laag (vegetatiehorizont) op ca. 70 tot 100 cm onder het maaiveld Heunks (2003, p. 31) die geconstateerd is door RAAP, wordt mogelijk vertegenwoordigt door de donkere kleilaag die direct op de oeverafzetting ligt. Deze laag is alleen in boring 1 t/m 3 aangetroffen (zie hoofdstuk 3). De controleboringen hebben geen vondsten opgeleverd. Hierdoor kunnen over het verloop van het vondstniveau in zuidelijke richting geen harde uitspraken gedaan worden. De omvang van de vindplaats kon tijdens het onderzoek niet worden bepaald.

7 In hoeverre sluiten de gegevens inzake bodemopbouw, geomorfologie, geologie en archeologie aan bij hetgeen door RAAP is geconstateerd? De bodemopbouw op de onderzoekslocatie komt grotendeels overeen met de door RAAP beschreven opbouw. Tijdens het door RAAP uitgevoerde IVO zijn bij één boring in het noordelijke deel (boring 980) archeologische indicatoren aangetroffen, bestaande uit verbrand bot, verbrande leem en houtskool. Deze vondsten bevonden zich in een vondstrijke laag (vegetatiehorizont) op ca. 70 tot 100 cm onder het maaiveld, aan de top van zandige oeverafzettingen Heunks (2003, p. 31). In het omliggende gebied werd dit niveau niet aangetroffen. De werkzaamheden in de zuidelijke richting van boring 980 bestonden uit het verwijderen van een zandlaag van ca. 10 cm. Aangezien er niet voldoende diepte werd bereikt, was het niet mogelijk om de eventuele aanwezigheid van het vegetatiehorizont in zuidelijke richting vast te stellen. Het fysisch-geografisch onderzoek dat in het onderzoeksgebied uitgevoerd is toont aan dat aan het maaiveld worden komafzettingen aangetroffen, met daaronder zandige en kleiige gelaagde oeverafzettingen die zijn afgezet door de Zoelense stroomgordel. Onder de oeverafzettingen komen afgewisseld komklei en veenlagen voor (zie hoofdstuk 3). In boringen 1 t/m 3 wordt na een verstoorde toplaag een grijze zwak siltige kleilaag aangetroffen die onderin donkerder werd. Dit donkere niveau bevindt zich boven de oeverafzettingen en vertegenwoordigt mogelijk hetzelfde niveau als de vondtslaag in het door RAAP uitgevoerde onderzoek. In het onderzoeksgebied wordt door RAAP geconstateerde vegetatiehorizont vertegenwoordigd door een meer humeuze laag aan de basis van de komafzettingen. Zowel in deze laag als in de oeverafzetting zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aanbevolen wordt om als er in de toekomst sprake is van een nieuwe bodemingreep, het terrein door middel van proefsleuven te laten onderzoeken, waarbij het archeologisch relevante niveau kan worden onderzocht.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-zkj-xeby
PID https://nbn-resolving.org/urn:nbn:nl:ui:13-14p-t2z
Metadata Access https://easy.dans.knaw.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=oai:easy.dans.knaw.nl:easy-dataset:29165
Provenance
Creator Halici, H.
Publisher ARC b.v.
Contributor Mulder, S.A.; Roller, G.J.; Schoneveld, J.; Wullink, A.J.; ARC b.v.
Publication Year 2009
Rights info:eu-repo/semantics/openAccess; License: http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0; http://creativecommons.org/publicdomain/zero/1.0
OpenAccess true
Representation
Language Dutch; Flemish
Resource Type Text
Format application/pdf
Discipline Ancient Cultures; Archaeology; Humanities
Spatial Coverage (5.445W, 51.915S, 5.451E, 51.916N); Gelderland; Tiel; Tiel-Medel; Grotebrugse Grintweg (vindplaats 10); 39D