In opdracht van Kröller Müller Museum heeft RAAP op 26 september 2017 een bureau- en
inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met een haalbaarheidsonderzoek naar de
mogelijkheden voor uitbreiding van de huisvesting van het museum in de gemeente Ede. In dit
haalbaarheidsonderzoek is een zoekgebied aangegeven dat voor dit onderzoek als begrenzing
van het plangebied is aangehouden. Omdat nog geen concrete plannen bestaan voor uitbreiding
is dit onderzoek niet aangemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Elke uitbreiding van de bestaande situatie vraagt om een aanpassing van het vigerende
bestemmingsplan. Deze kent aan het plangebied een dubbelbestemming waarde-archeologie 2
toe, boven een enkelbestemming cultuur en ontspanning 5. Op grond van de dubbelbestemming
is artikel 16 van toepassing, dat stelt dat bij een vergunningsaanvraag voor het oprichten van
een bouwwerk een rapport overlegd dient te worden waarin de archeologische waarden in
voldoende mate is vastgesteld.
Conform de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Ede wordt aan de zuidelijke
helft van het plangebied een middelmatige verwachting toegekend voor alle perioden. Daar waar
stuifzand aanwezig is moet rekening gehouden worden met vondsten en sporen vanaf de
Middeleeuwen, aangezien deze verstuivingen vooral vanaf de Vroege Middeleeuwen
plaatsvonden. Onder dit stuifzand kan zich een oudere bodem bevinden met sporen en vondsten
uit de periode Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen. In de noordelijke helft van het plangebied
is sprake van een hoge verwachting met waarschijnlijk een goede conservering van sporen, als
gevolg van het aanwezige plaggendek. Eventuele sporen die onder het plaggendek bewaard zijn
kunnen dateren uit de Late Middeleeuwen en ouder, aangezien het gebied pas in de 16e eeuw in
cultuur werd genomen. Nieuwtijdse sporen van na het in cultuur nemen van het gebied zullen
zich onder een bouwvoor of direct onder het maaiveld bevinden.
Het veldonderzoek door middel van verkennende boringen heeft de archeologische verwachting
kunnen toetsen en onderschrijven. Hoewel sprake is van verstoring, is deze overwegend
oppervlakkig en reikt deze niet verder dan het relatief jonge stuifzand. In boring 7 is e en dun
plaggendek aangetroffen. In alle boringen (m.u.v. boring 4) is vastgesteld dat het stuifzand een
dunne laag dekzand afdekt, waarin zich een podzol heeft ontwikkeld. Van dit bodemprofiel zijn
alle horizonten bewaard gebleven. Het dekzand is weer afgezet over zwak grindig zand dat aan
de uitspoelingswaaier wordt toegeschreven. Ook in dit pakket is een bodem ontwikkeld, waarvan
de B-horizont bewaard is gebleven. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren
aangetroffen.
Geconcludeerd kan worden dat slechts oppervlakkig sprake is van verstoring en dat het
oorspronkelijke bodemprofiel in belangrijke mate intact is. Hoewel het podzolprofiel in het
stuifzandpakket verstoord is, zijn twee bodems (bijna) volledig begraven en bewaard gebleven.
De archeologische verwachting kan daarom behouden blijven.
Geadviseerd wordt om in het uiteindelijk te verstoren oppervlak een inventariserend
veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te voeren. Hoewel de
verwachting geldt voor alle perioden moet hierbij rekening gehouden worden met dunne vondststrooiingen uit de steentijden. Dit betekent dat geboord zou moeten worden in een grid
van 10 m bij 12,5 m en met een boor met een diameter van 15 cm tot zeker 30 cm in het pakket
van de uitspoelingswaaier. Het opgeboorde materiaal zou gezeefd moeten worden over een zeef
met een maaswijdte van 4 mm. Dit advies geldt voor het gehele zoekgebied en voor het terrein
ten noordwesten van de Henry Van de Velde-vleugel van het museum. Indien dit
vervolgonderzoek plaats zal vinden voordat concrete bouwplannen bekend zijn zal het
noodzakelijk zijn het gehele zoekgeied te onderzoeken.
Afhankelijk van de resultaten van het geadviseerde karterend booronderzoek zal een nieuw
advies worden uitgebracht om te komen tot een waardestelling als sprake is van een
archeologische vindplaats. Uiteindelijk zal de gemeente Ede als bevoegd gezag een
selectiebesluit nemen op basis van de resultaten.