Voorafgaand aan de inrichting van Nijmegen-Noord tot een VINEX-locatie rond de oude dorpskern van Lent werd en wordt er in dit nieuwe stadsdeel van de gemeente Nijmegen uitgebreid archeologisch onderzoek verricht. De opgraving op Waalsprong-vindplaats 27 die in het onderhavige rapport wordt behandeld, speelde zich al in 2001 en 2003 af. Indertijd waren echter alleen financiën voor het veldwerk beschikbaar. De recente uitwerking en rapportage kon plaatsvinden als onderdeel van het programma Uitwerking oud onderzoek Waalsprong, gefinancierd door het gemeentelijke Ontwikkelingsbedrijf. Dat de opgravingen op vindplaats 27 hier nadrukkelijk in betrokken werden, had alles te maken met het raadselachtige karakter van de kleine site uit de midden-bronstijd die hier als belangrijkste complex onderzocht werd. Het hoofddoel van de studie was dan ook het beantwoorden van de vraag welke functie deze site in het verleden had. Na analyse van de grondsporen en vondsten luidt de conclusie dat zich hier een voor het Europese vasteland ongekend vroege sauna bevond, bestaande uit minstens een enkele zweethut en twee koudwaterbaden. Vanuit de zweethut liep een afvoergreppel naar de naastliggende restgeul.
De gebruikelijke vondsten in nederzettingen uit de midden-bronstijd, zoals aardewerk, vuurstenen voorwerpen en dierenbotten, waren op de site nauwelijks aanwezig. Plantaardige voedselresten ontbraken zelfs geheel. Dat vormt een groot contrast met de meer dan 100 kg verbrande steenbrokken en verhitte leemhompen en -brokjes, ingebed in een door houtskool donker gekleurd kleipakket, op een site met een oppervlak van nog geen 500 m2.
Een bijzonder detail van de sauna-site is dat als hittebron primair verhitte leemhompen gebruikt lijken te zijn, naast de voor verhittingsdoeleinden beter bekende stenen (‘kookstenen’). Voor het stoken is veel eikenhout benut, iets wat in de directe omgeving beschikbaar was, omdat door botanisch onderzoek is gebleken dat de sauna op een open plek in een door eiken gedomineerd bos lag. Dit terwijl de omgeving een voor die tijd ongewoon open karakter had.
Na opgave van de site zijn de resten ervan overdekt met het stookafval van naar schatting tientallen jaren binnen de periode 1650-1500 voor Chr. Mogelijk ter afsluiting zijn de votiefgaven gedeponeerd die op de flank en op de bodem van de naastgelegen restgeul werden ontdekt. Het betreft respectievelijk het losgewrikte bronzen lemmet van een dolk en een nog goed bruikbare maalsteen.
Buiten deze opzienbarende site uit de midden-bronstijd kwam tevens een klein complex van ondiepe kuilen en diergangen (onder een heuveltje?) uit het laat-neolithicum aan het licht. Van de vermoedelijk nog wat oudere brandvlekken in de ondergrond is niet duidelijk of het antropogene verschijnselen betreft. Uit veel latere perioden, namelijk de Romeinse tijd en de nieuwe tijd, stammen de vele greppels op het terrein, dat bij de dijkdoorbraken van 1809/1820 afgedekt werd met een zandig overslagdek.