In opdracht van Grondslag BV heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Bredeweg P8 te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas. De aanleiding voor dit onderzoek is de geplande aanleg van een spoorwegtunnel in het kader van het FENSprogramma, dat als doel heeft zo veel mogelijk spoorwegovergangen op te heffen.Op de gemeentelijke verwachtingskaart staat het zuidelijke deel van het plangebied aangegeven als een gebied met een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Deze middelhoge verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een hoger en droog gelegen crevasse-complex of rivierdelta waarop jagers en/of verzamelaarskampementen aangetroffen kunnen worden uit het vroeg tot midden-neolithicum (5200-2850 v.Chr.). Voor deze gebieden geldt een onderzoeksverplichting voor gebieden met een oppervlakte van 250 m2 of groter waar dieper verstoord gaat worden dan 30 cm -mv. Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt een hoge verwachting op het aantreffen van jagers- en/of verzamelaarskampementen uit het laat-paleolithicum/vroeg-mesolithicum (35.000 ? 7100 v. Chr.) op de Laatglaciale fluviatiele terrasrand. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksverplichting voor gebieden met een oppervlakte van 100 m2 of groter waar dieper verstoord gaat worden dan 3 m -mv.Uit het booronderzoek komt naar voren dat lithostratigrafisch gezien het plangebied is opgebouwd uit een opeenvolging van grofzandige afzettingen behorende tot de Formatie van Kreftenheye V of VI, afgedekt door zandige delta-afzettingen behorende tot de Formatie van Echteld, afgedekt door kleiige, (licht humeuze) estuarieneafzettingen behorende tot de Formatie van Echteld, afgedekt door een pakket veen behorende tot de Formatie van Nieuwkoop dat op haar beurt erosief is afgedekt door mariene afzettingen behorende tot de Formatie van Wormer. Bodemkundig zijn er geen begraven humeuze vegetatiehorizonten (Ahb-horizonten) aangetroffen, die een aanwijzing kunnen zijn voor een potentieel archeologisch niveau. Vermoedelijk zijn eventueel aanwezige potentiële leefniveaus als gevolg van (sub)recente bodemverstoringen en/of erosie niet meer als zodanig aanwezig. In de top van de lacustriene afzettingen zijn in de boringen 1 en 2 op een diepte van respectievelijk 435 en 480 cm -mv mogelijk wel licht humeuze, kalkarme, donkergrijze, zwak ontwikkelde AC-horizonten aangetroffen. Er zijn echter te weinig aanwijzingen om te spreken van een potentieel leefniveau waarop zich archeologische resten zouden kunnen bevinden (zie ? 3.3.2). Er zijn, met uitzondering van twee houtskool spikkels in de top van de delta-afzettingen in boring 3 op een diepte van 690-715 cm -mv, vooralsnog geen archeologische indicatoren aangetroffen. De houtskoolspikkels zijn vermoedelijk afkomstig van verbrande planten die in de top van de delta hebben gegroeid.Op basis van het ontbreken van potentiële leefniveaus in de top van de aanwezige lithostratigrafische eenheden en de relatief natte omstandigheden van de aanwezige estuariene afzettingen, waarvan in de top een mogelijk slecht ontwikkelde bodemhorizont aanwezig is, kan de middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum uit de gemeentelijke verwachtingskaart worden bijgesteld naar een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden.Gezien de lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten binnen de contouren van de te realiseren spoortunnel bestaat er een geringe kans dat eventueel aanwezige archeologische resten door de voorgenomen ontwikkeling verstoord zullen worden. Een verder vervolgonderzoek wordt door BAAC niet noodzakelijk geacht.